Abbé Nerinckx

Uit Apowiki


Jan Jozef Hendrik Nerinckx (1776-1855)

1 Voorwoord

John of Jan Nerinckx heeft eigenlijk niets met ons verhaal over Newman te maken. Hij was lange tijd een medewerker van Abbé Carron. Zijn verhaal als Belgische vluchteling die uiteindelijk priester werd in Engeland geeft een klein inzicht in het katholieke kerkelijk reilen en zeilen in Engeland in het begin van de 19de eeuw.
De oudste broer van Jan Nerinckx was Charles Nerinckx (2 oktober 1761 Herfelingen - 12 augustus 1824). Deze laatste studeerde in Leuven en Mechelen. Hij was eerst pastoor in Everberg-Meerbeek. In 1797 wist hij aan arrestatie door de Fransen te ontkomen en zat hij vier jaar ondergedoken in het ziekenhuis van Dendermonde. Daarna vertrok hij naar Kentucky in de USA, waar hij vanaf 1804 tot aan zijn dood op 12 augustus 1824 in Ste. Genevieve, Missouri werkte. Hij was een van de allereerste priesters die de missioneerden in dat gebied. Hij is de stichter van de onderwijsorde van de zusters van Loretto in 1812 en ook van een congregatie voor zwarte zusters, die later ontbonden werd. Hij haalde de Jezuïeten naar Amerika o.a. pater Pierre-Jean de Smet S.J., (bekend onder de Indianen als Grote Zwartrok) die op zijn beurt de "grote apostel onder de Indianen" werd.

2 Leven

Jan Jozef Hendrik Nerinckx of Jean-Joseph-Henri Nerinckx werd geboren te Ninove op 15 juli 1776[1] als tiende kind van veertien van het echtpaar Sebastian Nerinckx en Petronilla Langendries. Op zijn dertiende ging hij naar Geel naar het college (voor Nederlanders: gymnasium). Reeds in 1791 op 15-jarige leeftijd ging hij wonen bij de Kapucijnen in Scherpenheuvel.
In 1794 werd het huidige België en Zuid-Nederland veroverd door Franse troepen en onderworpen aan de wetten van de revolutie. Het volk verzette zich echter massaal. De meerderheid van de priesters weigerde de eed op de grondwet af te leggen.[2] De Kapucijnen moesten vluchtten, verspreidden zich en doken onder. Jan vond onderdak bij zijn oudste broer, pastoor van Everberg-Meerbeek.[3]

2.1 Gevangen naar Guyana

Op 21 oktober 1797 was de jaarlijkse processie van de parochie St. Antonius van Meerbeek naar Scherpenheuvel. Onderweg werd de groep overvallen door Franse republikeinen die hen mishandelden en een aantal van hen gevangen namen. Jan belandde in de gevangenis in Treurenberg (bij de St. Goedele in Brussel). Deze zat vol met priesters, religieuzen en vrome leken die de "religieuze" wetten van de republiek overtreden hadden. Begin november werd hij met een groep afgemarcheerd naar Rochefort (F.), naar de gevangenis St. Maurice, waar hij verbleef tot 11 maart 1798.
Samen met een hele groep priesters werd hij ondergebracht op het schip de Charente. In april werd de groep overgebracht naar het schip de Décade waar ze onmenselijk behandeld werden door de beruchte kapitein Villeneau. Het relaas van de eropvolgende reis naar Frans Guyana met 200 gevangen is te vinden in Balling, geschreven voor een mede-gevangene J. De Bay. Op 6 juni 1798 ontscheepte de groep in Cayenne (Frans Guyana). Een maand later werden zij per boot (een reis van ca 5 dagen) naar Conanama gebracht. De gevangenen leden enorm onder het klimaat en voedselgebrek. Zes weken na aankomst was reeds ongeveer de helft van hen overleden.
Op het einde van 1798 werden de overlevenden naar Sinimary gebracht, waar zij beter behandeld werden en ook hulp en steun kregen van de plaatselijke bevolking. Sinimary was een plaats waar veel Engelse en Hollandse handelaars kwamen.

2.2 Ontsnapt

Een van de priesters Reyphins (van de abdij van West-Vleteren) wist te ontsnappen met de hulp van een Hollandse koopman op 17 november 1798. Geïnspireerd hierdoor zocht Nerinckx met de groep priesters die in dezelfde hut als hij woonden een manier om te ontsnappen.
Samen met dertien gezellen begon hij met behulp van de Nederlandse koopman en oud-soldaat Mathurin Beltier aan zijn vlucht. Ze hadden een boot bemachtigd en wilden het Hollandse Sumatra of de Engelse kolonie in Berbis te bereiken. De tocht begon op 12 mei 1799 's avonds. Op zee overleefden ze ternauwernood een storm. Zij leden verschillende keren schipbreuk, raakten elkaar kwijt in de jungle, enkelen stierven onderweg, enz. Slechts vijf Belgen en vier Fransen van de oorspronkelijke veertien overleefden de vlucht en bereikten Suriname waar gouverneur M. Bottenburg, een Vlaming uit Sluis, hen gastvrij ontving. .
De gouverneur regelde op 3 juli 1799 voor de Belgen een overtocht op een fregat (The Mercury) naar Liverpool waar zij op 21 augustus 1799 aankwamen. Cop, een priester, stierf onderweg. Uiteindelijk bereikten Nerinckx, Joannes-Balduinus De Bay (Brugge +1835), Philippus Dumon (* 1754, pastoor te Mannekensvere, +1811) en N. Flotteeu (*1755, kapelaan te Beveren, +1837) Liverpool.[4]

2.3 Bij Abbé Carron

Nerinckx trok met de andere geredden naar Londen, waar zij de steun genoten van bisschop Jean-François de La Marche. Daar leert hij Abbé Carron kennen in januari 1800. Nerinckx sloot zich aan bij Carron en diens werk. In Londen maakte hij intussen zijn priesterstudies af. Er waren op dat moment overigens voldoende universitaire docenten, professoren van de Sorbonne enz. onder de vluchtelingen zodat men in Engeland een reguliere priesteropleiding kon organiseren.[5] Drie jaar later werd hij in Somers Town priester gewijd in de kapel in Charlton Street.[6]
In de periode volgend op het sluiten van het concordaat (eind 1801) tussen Napoleon en de paus keerden Nerinckx en Carron niet naar Frankrijk terug. Nerinckx zou tot zijn dood in 1855 Engeland blijven, afgezien van een aantal reizen naar Vlaanderen na het einde van de Franse bezetting. Nerinckx zag zijn werk in Londen duidelijk als zijn roeping en opdracht.
Hij was heel ijverig, deed parochiewerk, gaf catechese, bezocht heel vaak het Middlesex Hospital en zette zich in voor de armen.

2.4 Zorg voor Somers Town tot aan zijn dood

Na Abbé Carrons vertrek in 1815 zette hij diens werk voort tot aan zijn dood in 1855. Samen met een van zijn zussen opende hij in Somers Town ook nog een lagere school. Marie-Madeleine d'Houet (1781-1858), stichteres van de Fidèles compagnes de Jésus (FSJ Faithful Companions of Jesus) in Frankrijk (1820) kwam op advies van de Chabons, de bisschop van Amiens, en op vraag van Nerinckx naar Somers Town waar zij een nieuwe communauteit vestigde die de zorg van de school overnam. Zij begonnen op 16 november 1830. Nerinckxs zus[7] die mede voor de school gezorgd had trok zich uit bescheidenheid terug, en keerde terug naar België waar zij in 1836 stierf. In deze tijd, en m.n. in de hongerjaren (patato famine) in Ierland (1845-1850), werd het aandeel van Ierse katholieken (vluchtelingen) in Somers Town steeds groter en werd de zorg voor hen soms heel veeleisend.
Na het einde van de Franse tijd in 1815 bezocht Nerinckx enkele keren Ninove.
Hij was bevriend met Mgr. Jean Brumauld de Beauregard (vanaf 1822 bisschop van Orléans, gestorven als kanunnik van Saint-Denis op 26 december 1841) die zelf ook in 1798 naar Cayenne gevoerd werd op het schip: La Bayonne. Hij keerde in 1800 terug.[8]
Abbé Nerinckx stierf in Somers Town op 22 december 1855.[9]

3 Literatuur

  • Alexander Wood, Ecclesiastical Antiquities of London and its suburbs, London, Burns and Oates, 1874, 333-337. (= Wood)
  • Edward Walford, Old and New London: Volume 5, London, Petter & Galpin, London, 1878. Hierin: Somers Town and Euston Square, pp. 340-355. (= Walford)
  • Den Balling, of waer verhael van het balingschap, de onheylen, ontsnapping en redding van den Eerw. heer Joannes Balduinus de Bay, en eenige andere geestelyken van Belgie, 1798 en 1799. Gent, Rousseau, 1843. (ca 110 p.) (= Balling)
  • G.F. de Grandmaison-y-Bruno, La Chapelle Française à Londres, précis historique sur ce sanctuaire, etc. Vie de J.H.J. Nérinckx, Londres, Burns and Lambert / Paris, J. Lecoffre et co., 1863, 139-190. (= Chapelle)
  • Een oproep van hem voor geld in: The Catholic Directory Almanack and Annual Register for the Year of Our Lord 1845, Londen, Dolman, 1845.
  • Journal historique et littéraire, X, 1843, Liège pp. 214-215.

4 Voetnoten

  1. Chapelle, 140
  2. Zie bij Abbé Carron.
  3. Charles Nerinckx was daar pastoor tot aan zijn vlucht in 1797.
  4. Balling omvat een hele lijst met namen van de omgekomen priesters. Dit verhaal van de deportatie naar Cayenne met een paar zeegevechten onderweg en in het bijzonder van de dagenlange vlucht van de Bay, Nerinckx en gezellen leest als een avonturenroman.
    Louis Kerbiriou, Jean-François de La Marche: evêque-comte de Léon (1729-1806): étude sur un diocèse breton et sur l'émigration, Quimper, Le Gozaiou, 1924, 422 vermeldt dat de La Marche zich bij hun aankomst in Engeland over hen ontfermde. Kerbiriou vermeldt hierbij overigens foutief dat het om 7 overlevende priesters zou gaan en dat zij in november 1798 aankwamen en deel uitmaakten van een groep van 82 op de Décade.
  5. Er waren overigens ook opleidingen voor Fransen in Spanje.
  6. Deze dateerde van 1798 en was gebouwd onder Abbé Chantrel in 1798. Ze is in 1808 aan de eredienst onttrokken toen de nieuwe kapel klaar was. Vanaf 1808 gebruikt men de nieuwe Sint Aloysiuskapel in Charlton Street, Clarendon Square (tegenwoordig Phoenix Road). Deze werd gewijd door de vluchteling bisschop van Avranches, Pierre-Augustin Godard de Belboeuf. In de St. Aloysiuskapel staan bustes van Abbé Carron en van Jean-François de La Marche, bisschop van Saint-Pol-de-Léon.
  7. Haar naam is mij onbekend.
  8. Hij publiceerde hierover Voyage à la Guyane, 1892. We vinden ook een kort relaas in Mémoires de Mgr. J. Brumauld de Beauregard, Evèque d'Orléans, Poitiers, Saurin Frères, 1842, tome I, 117-138.
  9. Dit lijkt mij de waarschijnlijkste datum. Wood vermeldt: 15 mei 1855; Walford: 21 december 1855.