Les 12: Vrouwen in het leven van J.H. Newman

Uit Apowiki


1 Inleiding.

Hieronder willen we een aantal vrouwen kort bespreken die een plaats innemen in het leven van John Henry Newman. Ons verhaal heeft als uitgangspunt het boek van Joyce Sugg, ''”Ever Yours Affl.” Johan Henry Newman an his Female Circle, Leominster, Gracewing, 1996 (= Sugg).[1]
Wij beperken ons in de regel tot die vrouwen die gedurende langere tijd en/of over serieuze zaken contact met Newman gehad hebben. De bron bij uitstek is de uitgebreid bewaarde briefwisseling van Newman, waarin uiteraard ook correspondentie met vrouwen te vinden is. Met een aantal van hen heeft hij heel langdurige of levenslange vriendschappen. Zijn brieven staan vol van vriendschappelijke adviezen en blijken van oprechte zorg en vriendschap. De hieronder gebruikte verdeling in: familieleden, bekeerlingen, schrijfsters, religieuzen, enz. is willekeurig omdat heel wat van deze vrouwen tot meerdere van deze groepen behoren.
Veel van zijn correspondentes waren gehuwde of ongehuwde bekeerlingen, die vaak geconfronteerd werden met een familie die hen niet begreep en/of afwees. Sommigen waren verwanten.
Deze vrouwen kwamen uit alle lagen van de bevolking, van de aristocratische Lady Georgiana Fullerton en de hertogin van Norfolk, tot het dienstmeisje of naaister die hem schreven. Veel van hen waren uit de middenklasse en bleken goed op de hoogte van de kerkelijke ontwikkelingen.
Newman pleitte nergens voor de vrouwenemancipatie, maar spoorde hen wel aan om zich te vormen en te ontwikkelen.
Veel van deze vrouwen hadden, naar toen gebruikelijk, hun scholing thuis gehad met behulp van gouvernantes terwijl hun broers naar school en of de universiteit gingen.
De kleine groep van Victoriaanse katholieken en m.n. de groep bekeerlingen onder hen, had onderling veel contact en zij waren omdat men vaak binnen deze kring huwde ook door familiebanden verbonden. Men kenden dezelfde kerken en priesters, had dezelfde interesses en zorgen.
In de correspondentie is er opvallend weinig interesse voor politiek en er is weinig te bespeuren van een drang om politieke hervormingen na te streven.
Newmans kring is geografisch gezien het meest te vinden in en rond Londen en Birmingham met de omliggende Midlands.
De meeste van zijn correspondentes bewaarden zijn brieven omdat hij een wijze geestelijke leidsman was en een goede, trouwe vriend.
De celibataire Newman onderhield vriendschappen binnen de grenzen van de welvoeglijkheid van de Victoriaanse tijd. Hij was trouw en snel in het beantwoorden van brieven en gaf gemakkelijk raad en de belofte van gebed. Zijn adviezen zijn niet stereotiep maar persoonlijk en praktisch. Zij zijn nooit streng of hard.
Hij wilde niet dat zijn correspondenten hem als een heilige zagen of hem op een voetstuk zetten. Hij wilde wel een wederzijdse vriendschap. Er is slechts één geval waarin hij duidelijk afstand nam en dat was van Maria Rosina Giberne die hem veel te veel adoreerde en die emotioneel onrijp was. Hij gebruikte bv. nooit haar voornaam, wat hij wel deed bij de anderen.
Newman was altijd hoffelijk in persoonlijke contacten en heel ridderlijk. Vrouwen dienden in zijn ogen beschermd te worden. Hijzelf was overigens als jonge man al de kostwinner en raadgever van zijn moeder en zussen.

2 Familieleden.

Als jong kind had Newman uiteraard zeer veel contact met zijn drie zussen, zijn moeder, zijn grootmoeder aan vaders kant en tante Betsy (zus van vader). Deze twee laatsten hadden veel invloed op zijn opvoeding en leerden hem bv. de bijbel lezen.
Het gezin Newman omvatte zijn twee broers Charles (1802) en Francis (1805) en drie zussen Harriett (1803), Jemima (1808) en Mary (1809).[2]
Toen hij vanaf zijn zevende jaar op internaat (boarding school) in Ealing zat schreef hij brieven met leesadviezen en instructies aan zijn zussen. De meisjes lazen heel veel. De intelligente Harriett kon bv. vloeiend Italiaans lezen. Jemima kende wat Latijn en wiskunde. Ze kenden allemaal Frans. Hun belangrijkste lerares was hun moeder en hun oudste broer gaf hen in de mate van het mogelijke zijn eigen kennis door.
Tijdens de zomervakantie 1825 gaf hij de eerste communie aan zijn zussen in zijn parochie in Oxford, waar zij toen 2 maanden verbleven. Hij voelde zich het meest verwant met Harriett qua gevoel en intellect.
Op 5 januari 1828 stierf Mary onverwacht thuis in Brighton. Hij was toen toevallig thuis wegens zijn eigen ziekte, kennelijk een burn-out. In juli 1829 verhuisden de Newman-dames naar Horspath, een dorpje op ca 6 km. van Oxford, in de eropvolgende tijd zouden zij op diverse adressen in de buurt van Oxford wonen.[3]
Newmans familie was helemaal niet geporteerd van de ideeën van de Oxford-beweging, alhoewel men Johns preken wel kon appreciëren. Hij kon de dingen volgens hen goed uitleggen.[4] In 1832 of iets later kwam zijn moeder met zijn zussen (vader overleden op 29 sept. 1824) in Littlemore wonen, waar zij actief meehielpen aan het charitatieve werk in de parochie. Newmans moeder legde er de eerste steen van de nieuwe kerk op 21 juli 1835. John Henry was in tussen al vervreemd van zijn broers Francis en Charles. Francis doceerde klassieke talen, huwde met een devoot Christen meisje Maria Kenneway, maar werd uiteindelijk unitarist. Charles was een mislukkeling. Hij werd socialist en atheïst. Hij verkwanselde de erfenis die zijn moeder hem gegeven had na de dood van zijn vader. Charles had kennelijk psychische problemen. Diverse keren zouden Frank en John Henry hem uit financiële nood helpen.
Op 28 april 1836 huwde Jemima met John Mozley. Zij zouden zes zonen en een dochter krijgen. Drie weken later stierf Newmans moeder onverwacht (17 mei 1836) en kort daarna trouwde Harriett met diens broer Tom Mozley, broer van John. In mei 1842 bezocht Harriett nog één keer Littlemore en was enthousiast erover.[5] Haar band met haar broer verbleekte naar aanleiding van het vermelde incident rond haar man Tom die in het geheim katholiek wilde worden in de zomer van 1843.[6]
Harriett schreef kinderverhalen die Newman kon appreciëren evenals haar eerste roman Louisa (1842) en later Family Adventures. Hierin werd onder andere namen een schildering gegeven van de Newmans.
Newman bleef met zijn zussen corresponderen, ook al ging het niet altijd van harte omdat zij hem niet volgden in het Tractarianisme. Harriett stierf reeds op 12 juli 1852.
Met Jemima werd na zijn bekering het persoonlijke contact verbroken. Zij bleven echter wel schrijven. Zij bezocht hem nog een keer een paar uur in het oratorium in 1853, maar zij voelden zich beiden hier ongemakkelijk bij. Een van de weinige onderwerpen waar zij over konden praten was M.R. Giberne.
Het contact werd pas hersteld in 1867 toen Jemima hem met haar man John Mozley en dochter Jane bezocht in juni 1867. Newman speelde samen met Jane een vioolduet van Beethoven, terwijl Jemima piano speelde. Pas daarna leerde John Henry zijn neefjes kennen. Jemima zocht hem vervolgens geregeld op in Birmingham. Zij stierf rond kerstmis 1879. Haar dochter Grace Mozley die Newman sedert haar derde levensjaar nooit gezien had zag haar oom pas weer op 9 augustus 1890, twee dagen voor zijn dood, en was daarmee een van de allerlaatsten die hem in levende lijve gezien hebben.

3 De bekeerlingen.

3.1 Mary Holmes

Mary Holmes (1815?-1878)[7] was een vrouw met veel talenten, maar zonder eigen geld. Zij verdiende de kost als gouvernante, lees: huislerares. Zij begon zelf een religieus leven te leiden in 1837. Zij werd Tractarian in 1839 en begon haar correspondentie met Newman in 1840. Op 9 november 1842 had zij samen met Robert Coffin lunch bij Newman in Littlemore. In tegenstelling tot Emily Bowles, die een gelijkaardige ervaring had, maakte deze kennismaking geen echte indruk op haar. Zij was integer en zeer intelligent maar had een gebrek aan gezond verstand. Zij veranderde vaak van baan en consulteerde Newman over deze veranderingen. Toen zij katholiek werd in 1844 verwees hij haar voor geestelijke leiding naar katholieke priesters. Zij bleef heel haar verdere leven in contact met Newman.[8]
Newman merkt ergens op dat zij rood haar en een rode neus had. Newman kopieerde haar brieven in 1863 onder de titel “A History of a Conversion to the Catholic Faith in the years 1840-1844 exhibited in a Series of Letters” maar dit werd nooit gepubliceerd.
Zij was een groot briefschrijfster en correspondeerde in 1852 een korte tijd met de bekende schrijver William Makepeace Thackeray (1811-1863) die zij probeerde te bekeren.[9] Zij had hem overigens als kind gekend en gespeeld met zijn neefjes in Ottery. Met de beroemde schrijver Anthony Trollope (1815-1882), correspondeerde zij 9 jaar. Ook met een andere literaire grootheid Sir Edward Bulwer-Lytton (1803-1873) schreef zij en probeerde hem te bekeren. Newman vond dit overigens geen goede aanpak.
Newman vroeg haar om na te denken over een leven als religieuze. Zij was tamelijk ontevreden van aard en eigenlijk altijd op zoek naar een betere werkplek. Mogelijk had zij een ongedurig karakter en/of ging het onderwijs geven haar niet goed af.

3.2 Maria Rosina Giberne

3.2.1 Kennismaking met de familie Newman

Maria Rosina Giberne (1802-1885) was een vriendin van de familie Newman.[10] De Newmans leerden haar kennen via Walter Mayers, de reeds eerder besproken leraar van John Henry en Francis in Ealing en een vriend en raadsman van hen tot aan zijn vroege dood in 1828. Newman dankte zijn bekering van 1816 aan hem. Newman hield op 23 juni 1824 zijn eerste allereerste preek als priester in de kleine (evangelical) parochie van Mayers in Over Worton, bij Deddington (ca 30 km. NNW van Oxford), waar deze pastoor was vanaf 1823. Francis werkte er kort als assistent.
Mayers leerde er Sarah Giberne kennen met wie hij op het einde van 1824 huwde. Op deze bruiloft maakte de familie Newman kennis met de familie Giberne en in het bijzonder met Maria Rosina, de zus van Sarah. Maria Rosina was een levendige, artistieke en romantische vrouw die bijzonder goed kon tekenen. Zij wees tweemaal een huwelijksaanzoek van Frank Newman af en verloofde zich met een jonge officier Robert Murcott. Deze man stierf echter in India nog voor zij konden trouwen.[11]
Maria Rosina had aanvankelijk een hekel aan John Henry, maar werd later een vriendin voor het leven. Zij behoorde net zoals Mayers tot de kring van de evangelicals. Zij verliet haar huis en begon in Cheltenham een huishouden samen met Selina Bacchus en werd een overtuigd Tractarian.
Zij neigde naar extremen, zoals slapen op de grond en zichzelf geselen als boetedoening. Toevallig was zij samen met Selina Bacchus te gast bij de Newmans in Brighton toen daar op 5 januari 1828 Mary onverwacht stierf. Zij maakte tijdens dat bezoek een aantal tekeningen van de Newman-familie.
Tom Mozley noemde haar de prima donna van de Oxford-beweging.[12]

3.2.2 Haar bekering

Henry Bacchus, een broer van Selina werd in London, in Bolton Street, in de kerk opgenomen door de jezuïet Brownbill. Newman die Maria Rosina in Londen ontmoette stuurde haar naar deze Brownbill voor geloofsonderricht. Zij mocht deze priester echter niet omdat hij haar als een kind behandelde. Toch werd zij in december 1845 katholiek. Haar vriendin Selina huwde in 1846 met George Copeland, een dokter en broer van William Copeland, kapelaan en vriend van Newman in Littlemore. Selina werd in 1848 katholiek. Zij stierf reeds in 1850 en liet twee dochtertjes na.
M. Rosina vroeg Newman om raad “How were single female converts to spend their lives?” Zij was duidelijk op zoek naar een zinnige invulling van haar leven. Zij leefde een tijd in het klooster van de zusters van liefde (Sisters of Mercy) in Handsworth.
In de herfst van 1846 verhuisde zij naar Rome waar zij verbleef bij de familie Colonna en als schilderes de kost verdiende. Newman waarschuwde haar in die tijd dat ze te streng vastte. Zij maakte een schilderij van St. Filippus Neri, stichter van het oratorium en maakte kopieën van andere religieuze werken. Newman schreef haar ook over de gang van zaken in het oratorium. In 1850 keerde zij terug naar Engeland. Zij werd gezien als iemand die bij de “oratoriumfamilie” hoorde.

3.2.3 Haar inzet tijdens de Achilli-affaire

Tijdens de Achilli-affaire trok zij, die de intussen de taal en het land kende, naar Italië op zoek naar getuigen. Zij slaagde erin om een paar vrouwen die het slachtoffer van Achilli geweest waren naar Engeland te halen.[13] Haar werk is een waarlijk avontuur waarin zij de Napolitaanse Sophia Maria Balisano (geboren Principe) en Elena Valente en haar man Vincenzo Giustini uit Viterbo[14] en kinderen maandenlang weghaalde uit Italië en hen vijf maanden in Frankrijk (Parijs) en Engeland onderdak, inkomen en bezigheid moest bieden.[15] Deze getuigen bleken van grote waarde bij het proces.

3.2.4 Verdere omzwervingen

Na Newmans proces woonde zij in Rome bij de Borghese familie. In 1856 zag zij Newman weer toen zij voor hem en Ambrose St John onderdak vond (Piazza di Spagna 47). Zij waren toen in Rome vanwege problemen met het oratorium. In de loop van het conflict tussen de twee oratoria koos zij -tegen alle verwachtingen in- de partij voor Londen.
Zij kon heel luidruchtig praten en opdringerig zijn. Haar “geestelijke liefde” voor hem verveelde hem vaak. M.n. na de Achilli-affaire voelde Newman zich ongemakkelijk onder haar devotie voor hem.
In 1857 bezocht zij Engeland. Zij verbleef een korte tijd in Birmingham en bezocht Newmans zus Jemima. Newman die wist van het geplande bezoek waarschuwde Jemima haar geen afbeeldingen (tekeningen), brieven of biografische informatie te geven.
In 1859 was zij weer in Engeland en beweerde ze dat zij tijdens een gebed in het heiligdom van Gallaro bij Rome, de duidelijke aandrang gevoeld had om in het klooster te treden in Engeland. Zij had een audiëntie bij de paus, sprak hierover, en deze suggereerde het klooster van de visitatie.
Zij probeerde echter eerst in te treden in Rugley (Staffordshire) bij de Benedictinessen en bij een gelijksoortig klooster in Atherstone omdat men daar altijddurende aanbidding had. Beide communauteiten wilden een vrouw van 57 jaar met slechte knieën niet opnemen. Zij hoopte dat haar knie zou genezen bij de bron van St. Winifred (North Wales). Ook de Franciscanessen in Taunton (Somerset) wilden haar niet opnemen.
Newman schreef haar dat zij voldoende geprobeerd had en stelde haar voor om op zichzelf te gaan wonen en zelfstandig een religieus leven te leiden eventueel samen met andere vrouwen of in de buurt van een klooster en te gaan schilderen.
Noodgedwongen nam zij het eerdere advies van de paus ter harte en de visitatie in Westbury nam haar op op 13 januari 1860. In dat klooster was ook Marianne Bowden ingetreden die verder in het verhaal zal voorkomen. Kennelijk had Maria Rosina geen religieuze roeping en de plaatselijke overste Mother Margaret Mary Weld zei haar dat korte tijd later ook. Zij probeerde nog twee andere conventen. Uiteindelijk trad zij in bij de visitatie in Paray-le-Monial (F) en kreeg de naam Zr. Maria Pia. Nog voor haar professie verhuisde zij naar een ander klooster van dezelfde orde in Autun (F).
De oratorianen stuurden vaker geld voor haar onderhoud, medicijnen, en waren bereid haar zogenaamde bruidsschat te betalen. In 1870 werd het klooster in Autun veroverd door de troepen van Garibaldi, waarop de zusters moesten vluchten. Zij stortte daarop geestelijk volkomen in en vond onderdak bij de visitatie in Freiburg in Zwitserland, waar zij herstelde. Na het einde van de politieke onrust keerde zij terug naar Autun. Zij stierf onverwacht in december 1885. Zij was de laatste persoon met wie John Henry de herinnering aan de dood van zijn zus Mary (1828) kon delen na de dood van Jemima in 1879.

4 Gehuwde vrouwen.

Newman had ook een groot aantal gehuwde pennenvriendinnen. Hij was steeds geïnteresseerd in hun familiezaken: geboortes, huwelijk, ziektes, sterfgevallen, enz.

4.1 Elizabeth Swinburne (Mrs. John W. Bowden)

Elizabeth Bowden (1805-1896) was de echtgenote vanaf 1828 van John W. Bowden, Newmans vriend in Oxford vanaf de eerste dag.[16] Zij was een nicht van de bekende dichter Algernon Charles Swinburne (1837-1909). Zij was een intelligente vrouw die de opinies van Newman en haar man deelde. De jonge Newman bezocht de familie regelmatig en kende de kinderen. Zij had twee zonen John en Charles, van deze laatste was Newman de peter, en twee dochters Marianne (ook Maryanne) en Emily. Zij gaf haar eigen kinderen onderwijs terwijl de jongens daarnaast ook een public school bezochten. Zij woonde tijdens haar huwelijk in Roehampton. Tijdens de lange ziekte van haar man (TBC) kwam Newman vaak op bezoek en bracht hem de communie. Haar man stierf in september 1844. Als Newman in Londen verbleef logeerde hij vaak in haar huis (Grosvenor Place). In de periode na zijn eigen bekering, waarin Newman vaak verhuisde en tijdens zijn verblijf in Rome, schreef haar regelmatig en maakte haar bv. deelgenoot aan zijn plannen voor het oratorium.
In maart 1846 schreef zij dat zij katholiek wilde worden. Newman raadde haar aan dat niet overhaast te doen. Haar voornemen stuitte op verzet van haar schoonbroer en zaakbeheerder Henry Bowden.[17] In juli 1846 werd zij samen met haar drie jongste kinderen katholiek. De oudste zoon John (17) die in Eton studeerde werd toen niet opgenomen. Newman raadde haar aan om hem niet de pressen. Twee jaar later werd ook John katholiek samen met zijn oom Henry Bowden en diens hele gezin.
Als rijke weduwe liet zij op eigen kosten een kerk bouwen in Fulham, door Pugin. Zij gaf haar tijd aan het oratorium in Londen waar haar twee zonen intraden. Tijdens de moeilijkheden tussen de twee oratoria vervreemdde zij in een bepaalde mate van Newman.[18]
In 1872 publiceerde zij een vertaling van een Frans devotioneel boek Thoughts on Some Passages of Holy Scriptures by a Layman. Zij vertaalde nog andere werken.[19]

4.2 Catherine Holdsworth (Mrs. William Froude)

Catherine (Kate) Holdsworth (1809/10-1878) was in 1839 gehuwd met Newmans vriend William Froude (1810-1879), de jongste broer van Hurrell. Zij was de dochter van Arthur Howe Holdsworth uit Dartmouth, een rijke handelaar en Member of Parliament. Newman ontmoette haar al voor haar huwelijk, heel waarschijnlijk in Dartington (Devon) in het huis van de Froudes. Zij had al voor haar huwelijk een levendige correspondentie met Newman. Zij deelde haar mans vriendschap met Newman. William kende Newman sedert zijn jongensjaren omdat deze vaker bij de Froudes te gast was. William zou zelf werd nooit katholiek worden. Het gezin woonde in Devon en in 1859 bouwde William een huis in Torquay, Chelton Cross geheten. William Froude (1810-1879) was en is een beroemd ingenieur, gespecialiseerd in scheepsbouw, hydrodynamica[20], bruggenbouw en spoorwegaanleg. Hij werkte samen met de beroemde Isambard K. Brunel (1806-1859).
Begin 1844 is er een uitgebreide correspondentie tussen haar (haar man) en Newman die inzicht geeft in de geestelijke ontwikkeling van Newman in de aanloop naar zijn bekering.[21] Vanaf 1849 twijfelde Catherine aan de kerk van Engeland. Zij correspondeert hierover met Newman. Newman schrijft vaak heel lange brieven en diepgaande brieven over bekering, het wezen van het geloof, enz. Hij gebruikte deze brieven in de Apologia als hij daar over bekering handelt.
Nog vóór haar bekering, tijdens het Achilli-proces, steunden William en zij Newman en stuurden hem £ 20. Alhoewel Newman met William bevriend was ging de vriendschap met Catherine dieper omdat zij hetzelfde gedachtegoed en religieuze overtuiging deelden.
Zij werd in de lente van 1857 katholiek. Haar man echter niet. Zij hadden 3 zonen en 2 dochters. De oudste zoon Richard Hurrell was het petekind van Newman en werd katholiek op zijn zeventiende in 1859. De andere kinderen besloten individueel later om katholiek te worden, met uitzondering van Mary Catherine, de jongste. Deze stierf aan de typische Froude-familiekwaal, TBC, op 30 mei 1864. De jongste zoon Arthur Holdsworth ging naar de marine en werd ziek. Hij stierf thuis met Pasen 1868.
In 1877 stierf in India Beatrice (Bice), de vrouw van Hurrell. Zij was een dochter van George Dudley Ryder.
Catherine zelf stierf in de zomer van 1878 en William stierf op 4 mei 1879 in Simonstown, Zuid-Afrika. De oudste dochter Elizabeth Margaret, altijd Isy genoemd, werd katholiek op haar negentiende in 1859. Zij huwde op haar 40ste met Baron Anatole von Hügel, de jongere broer van de beroemde Oostenrijkse katholiek Friedrich von Hügel. In 1884 bezochten zij Birmingham waar Newman poseerde voor Emmeline Deane tijdens hun bezoek. Hurrell hertrouwde met Agnes Wilberforce. Zij kregen drie kinderen en Agnes stierf 9 jaar later.

4.3 Eliza Welsford (Mrs. Francis Ward)

Een goede vriendin van Mrs. William Froude was Mrs. Francis Ward[22] (1811-1889), geboren Eliza Welsford. Haar man Francis was advocaat, diens broer Richard Ward, was een graduate van Oriel. De broers Ward werden samen met Eliza katholiek in 1857. Zij waren overigens geen familie van de andere Wards.
Newman feliciteerde haar bij haar overgang naar de katholieke kerk. Zij bleven corresponderen, maar niet met de diepgang van de brieven naar Kate Froude. Eliza stierf op 29 april 1889.
Heel wat bekeerlingen hadden vroeg of laat contact met Newman. Het netwerk was immers niet zo heel groot. Velen schreven om raad zoals Lady Lothian, de markiezen de Salvo.

5 Anderen.

5.1 Jane Todd

Jane Todd, was een naaister in Scarborough. Zij was niet ongeletterd en zou een hele lange correspondentie met Newman voeren. Zij volgde de Tractarians en wilde in die tijd in Littlemore gaan wonen. Het werd York. In 1847 werd zij katholiek. Zij naaide voor Newman: kleding, ondergoed, sokken, enz. Op 23 februari 1864 schrijft Newman aan Jemima: “There is a lady I have never seen, who is ever throwing flannels and silks at me, in spite of my protesting and sometimes sending them back.”.[23] Er is slechts één briefje van vier regels aan haar bewaard.[24]

5.2 Catherine Ward

Catherine Ward (1813-1897)[25] is geen familie van Francis Ward of van William George Ward. Zij was vrijgezel en woonde in Norland House, Clifton in het huis van haar schoonbroer Samuel Wayte. Zij leerde de Oxfordbeweging kennen en begon Newmans preken te lezen in 1839. Zij plaatste zich in 1845 onder de geestelijke leiding van Pusey.
In 1848 schreef zij -in overleg met Pusey- over haar twijfels aan Newman. Newman schreef haar een paar uitgebreide brieven. In juli 1849 werd zij katholiek. Zij trouwde in 1857 op gevorderde leeftijd met de bekeerling George Tylee (1807-1865), die in 1865 overleed. Zij bleef in Clifton wonen tot haar dood. Zij is een tante van Susan du Boulay die ook katholiek werd en intrad bij Mother Margaret Hallahan in Clifton.

5.3 Lavinia Wilson

Lavinia Wilsons contacten met Newman waren vrij sporadisch. Zij was als Zr. Lavinia lid van de Anglicaanse zusters in Oxford. Deze communauteit van St. Thomas-the-Martyr, werd gesticht in 1857 in Oxford, door de pastoor van de gelijknamige parochie. De zusters gaven onderwijs en bezochten de armen.
In 1864 schreef zij vanuit haar klooster naar Newman en was zij er praktisch van overtuigd dat zij katholiek moest worden. Newman raadde haar aan om niet overhaast te werk te gaan en drie maanden te wachten en prudent om te gaan met haar twijfels naar de andere zusters toe. Zij was niet de vrouw met intellectuele vragen en problemen. Zij was bang om haar familie en medezusters te kwetsen. Met kerstmis verliet zij haar klooster en ging naar huis. Rond Pasen 1865 kwam zij naar Birmingham, waar Newman haar in de Kerk opnam. Zij trad in in een katholiek klooster. Ook haar zus Fanny volgde haar naar de katholieke Kerk. Heel haar leven bleef zij schriftelijk in contact met Newman.

5.4 Eleanor Bretherton

Het verhaal van Eleanor Bretherton (1845-1895) is weer helemaal anders.[26] Eleanor werd geboren in Birmingham. Zij was een ziekelijk kind dat genas door de oplegging van de relikwie van Filippus Neri. Newman was vanaf haar kinderjaren haar biechtvader. In 1859 ging zij op kostschool in Stone bij de Dominicanessen van Margaret Hallahan. Zij hield contact met Newman. Hij schreef haar -in tegenstelling tot de meeste van zijn correspondenten- niet over geloofsvragen, enz. maar over de kleine dingen van de bouw in het oratorium enz. Op haar achttiende keerde zij naar huis terug en huwde een paar jaar later (17 april 1866) -aanvankelijk zeer tegen de zin van haar ouders- met Francis J. Watt (1839-1899). Deze werd katholiek.
Eleanor was heel haar leven ziekelijk en lag vaker op sterven. Newman bleef ook dan contact houden en ook dan gingen de brieven over koetjes en kalfjes. In 1876 verhuisde zij naar Southampton en zij schreef aan M.R. Giberne dat zij stervende was met vier kleine kinderen. Newman stuurde daarop geld om haar te helpen. In de laatste jaren schreef haar dochter Margaret haar brieven. Uiteindelijk overleefde zij Newman nog. Alhoewel haar man hard werkte en goed voor haar was, hadden zij kennelijk geen gelukkig huwelijk.
Een van haar zonen Francis Philip Watt (* 1871) werd Jezuïet en werkte in Nieuw-Zeeland waar hij in een roep van heiligheid stierf in 1952.

5.5 Mrs. Margareth Wilson

Aan Mrs. Margareth Wilson, van wie alle verdere biografische informatie ontbreekt, schreef Newman 40 bewaard gebleven brieven tussen 1870 en 1884. Uit de correspondentie blijkt dat zij gehuwd was en dat zij Newman minstens een keer heeft opgezocht in Birmingham en dat hij haar in Londen wilde opzoeken.
Zij was een kersverse bekeerlinge die zich in januari 1870 bij Newman beklaagde dat zij zich kennelijk te vroeg bekeerd had en nu moeilijkheden had met het aanvaarden van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid dat toen “in de maak was”. Zij ergerde zich of was verontrust over de gang van zaken hier omtrent. Ook klaagde zij dat zij de biecht en H. Mis vervelend (“irksome”) vond. Vanaf 1873 tot 1884 stuurt zij hem jaarlijks een verjaardagswens en af en toe een brief. Te oordelen naar Newmans antwoorden zijn de meeste van haar brieven vragen over geloofsproblemen, over Mariologie, Eucharistie, enz. Vaak zijn het ook klachten over van alles wat haar tegenstaat in het geloof en bij priesters of over de tegenslagen in haar leven.
Newmans brieven tonen zijn zorg voor haar die zeker als een moeilijk geval geklassificeerd kan worden.

6 Jonge meisjes.

Newman kreeg ook vaak geschenken of verzen van jongere meisjes. Bekend is zijn gedicht om Charlotte Bowden (15) te bedanken voor de zelfgebakken koekjes die zij gestuurd had. Isy Bowden stuurde hem een kaart voor zijn verjaardag in 1854.[27] Er waren ook jonge meisjes die hem consulteerden over hun bekering. Zo schreef hem de 16-jarige Emily Fortey uit Clifton op 4 juli 1882 en stelde dat zij katholiek wilde worden.[28] Zijn privé-brief aan haar verscheen door toedoen van haar vriendin Marion A. Tucker zes maanden later in de Times, zeer tot ongenoegen van Newman. Emily werd katholiek op haar 18de (4 oktober 1884) en bezocht Newman in 1887.
Wij zouden hier een hele lijst kunnen geven van vrouwen en meisjes die op enig moment Newmans raad vroegen.

7 Schrijfsters.

Er waren nogal wat katholieke vrouwelijke schrijfsters in de 19de eeuw. De belangrijkste reden is wellicht dat schrijven een van de weinige uitlaatkleppen was voor vrouwen met talent. Het was de tijd vóór en tijdens de vrouwenemancipatie. In 1870 pas werd de Married Woman's Property Act goedgekeurd waardoor vrouwen hun eigen geld en zaken konden beherenen en pas in 1890 werden vrouwen toegelaten tot Oxford en Cambridge.
Geen van de hieronder besproken vrouwelijke katholieke auteurs hield zich overigens bezig met emancipatie. Zij waren bezig met de verdediging van de katholieke Kerk. Bij de schrijfsters hoort ook Frances Margaret Taylor, die behandeld wordt onder het hoofdstuk kloosterstichteressen.

7.1 Lady Georgina Charlotte Fullerton

Lady Georgiana Fullerton

Lady Georgina Fullerton[29] (23 sept. 1812 - 19 jan. 1885), was de dochter van Lord Granville Leveson Gower (later de eerste graaf Granville) en van Lady Harriette Elizabeth Cavendish (dochter van de 5de hertog van Devonshire). Haar vader was diplomaat en staatsman.
Zij bracht haar jeugd m.n. door in Parijs, waar haar vader vanaf haar twaalde ambassadeur was. Zij huwde in 1833 in Parijs met Alexander George Fullerton, een Engelse officier die daarvoor zijn regiment verliet en attaché werd van de ambassade. Dit was een gelukkig huwelijk. Vanaf het moment van haar huwelijk begon zij te werken onder de armen van Parijs. Nadat haar vader in 1841 aftrad als ambassadeur reisde het koppel twee jaar door Europa. Zij waren intussen Tractarians geworden.
In 1843 werd haar man katholiek maar zei het niet tegen zijn vrouw. In 1844 publiceerde zij, nog steeds Anglicaanse, haar boek: Ellen Middleton. Gladstone, de koningin en Prins Albert lazen het. Het had een gecompliceerd, melodramatisch plot, met als centrum: de noodzaak van sacramentele absolutie. De hamvraag was: moet een Anglicaanse priester biecht horen?
Newman, die het pas acht jaar later las, vond het een droevig boek, maar was enthousiaster over haar latere romans. Zij werd katholiek in Rome in 1846, na de dood van haar vader.
In 1847 volgt haar tweede roman Grantley Manor, een karakterstudie van de hoofdfiguur, een katholiek meisje: Genevra. Newman prees het goede karakter, originaliteit en scherpte van observatie, maar kon zich niet verplaatsen in het geestelijke lijden van de hoofdpersoon.
Haar derde roman Ladybird verscheen in 1852.
Lady Fullerton is zeker de meest getalenteerde van de 19de eeuwse katholieke schrijfsters. Zij hoorde overigens niet tot de directe invloedssfeer van Newman. Een groot deel van het jaar woonde de familie in Londen waar zij contact hadden met de jezuïeten en het Londense oratorium. Toch schreef zij vaker naar Newman en vroeg hem raad over de opleiding van haar zoon, enz. De familie had nogal wat connecties, zo ontmoette zij M.R. Giberne in Rome en was de familie bevriend met James Hope-Scott en de hertog van Norfolk. Zij was familie van Lord John Acton. In zijn kinderjaren speelde haar enige zoon Granville speelde vaker met de jonge Lord Acton.
In 1855 stierf haar zoon overwacht nog vóór zijn 21ste verjaardag. Hij was op dat moment in het leger, maar mocht vanwege medische redenen niet mee naar de Krimoorlog. Over zijn dood zou zij de rest van haar leven rouwen.
Zij wijdde haar verdere leven aan charitatieve werken. In 1856 werd zij lid van de derde orde van de Franciscanen en ging met haar man in Londen wonen, waar zij nog een aantal romans schreef. Op haar eigen kosten haalde zij de zusters van Liefde naar Londen en hielp mee om de Engelse congregatie The Poor Servants of the Mother of God van Frances Margaret Taylor,[30] die zich wijdt aan de armen te stichten.
Zij schreef ook heel wat religieuze werken en heiligenlevens. Een paar vertaalde zij uit het Frans en het Italiaans.
Newman ontmoette haar maar een paar keer en schreef haar ook niet zo vaak. Hij gaf zorgvuldige commentaren op de boeken die zij hem stuurde.
Newman[31] kon zich meestal niet goed vinden in religieuze romans met veel emotie en weinig actie. Hij zag liever dat katholieken als levende individuen geschilderd werden en niet als stereotypen.

7.2 Emily Bowles

De jonge Emily Bowles[32] (1818 - ca1904) was een vurige aanhangster van de Tractarians. In 1840 trok zij met haar moeder naar Littlemore om Newman te zien. Zijn preek en de ontmoeting met hem maakte grote indruk. Zij bleven eten bij Newman. Zij was zo onder de indruk dat toen hij haar vroeg “Will you have some cold chicken?” zij niet kon antwoorden. Zij had twee broers die in Oxford studeerden: Henry in Oriel en Frederick in Exeter College. Toen zij haar eigen opvattingen begon te vormen twijfelde zij aanvankelijk aan de waarheid van het Christendom, maar via haar broer Henry maakte zij kennis met de Tractarians.
De Bowles woonden in Abington (Berkshire). In 1840 ontstonden in Engeland de eerste Anglicaanse kloosters na de reformatie. Newman raadde haar aan om deze optie in overweging te nemen en m.n. dan om onderwijs aan meisjes te geven.
Zij werd echter reeds twee jaar later, in 1843 (twee jaar vóór Newman), in de Kerk opgenomen door kardinaal Acton in Rome. Deels was dit te danken aan de invloed van de roman Geraldine: A Tale of Conscience[33] van Emily C. Agnew en mogelijk door haar vriendschap met de Eyston familie, haar katholieke buren in East Hendred in Berkshire. Bij haar bekering dacht zij dat zij Newman nooit meer zou zien.

7.2.1 Haar contact met Cornelia Connelly

Hier moet haar intrede in het klooster en haar contact met Cornelia Connelly vermeld worden. Cornelia Connelly, uit Philadelphia (US), was in 1831 gehuwd met een Episcopaalse priester: Pierce Connelly (1804-1883). Zij werden allebei katholiek in 1840 en waren bevriend met Lord Shrewsbury, die Emily in Rome kort voor haar bekering ontmoet had. Cornelia en Pierce besloten met onderlinge instemming definitief uit elkaar te gaan. In 1844 werd in Rome een contract in deze zin opgemaakt. Cornelia trad in bij de Society of the Sacred Heart in Rome, met de bedoeling om een onderwijs-congregatie in Engeland te stichten gebaseerd op de spiritualiteit van de Jezuïeten. Dit werd later de Society of the Holy Child Jesus. Op 18 augustus 1846 bezocht Cornelia Maryvale vlak voor Newmans vertrek naar Rome. Zijn eerste indruk van haar was dat zij “a rude Yankee” was. Haar man werd in 1845 priester gewijd en was in 1846 chaplain in Alton Towers bij de zeer invloedrijke katholieke graaf van Shrewsbury.[34]
Emily Bowles sloot zich op advies van Wiseman aan bij het project van Mrs. Connelly, (The Society of the Holy Child, Jesus) maar had grote bezwaren tegen het feit dat Mrs. Connelly haar jongste zoon (* 1841) bij zich hield. Hetgeen in haar ogen schandaal zou veroorzaken. Haar twee oudste kinderen waren op internaat.
In 1848 opende de communauteit, bestaande uit 17 zusters, in de achterbuurten van Derby hun eerste school voor meisjes van de middenklasse. Het contact met de achterbuurt was voor beiden een hele schok. Emily kwam uit de gegoede klasse en de Amerikaanse had in Engeland enkel Alton Towers en Spetchley gezien. Van Derby verhuisde de communauteit naar St. Leonard (Sussex). Zij wilden daar o.a. een opleiding voor onderwijzeres opzetten, waaraan grote nood was. Alhoewel St. Leonard een veel beter milieu was bleven zij er ook voor de allerarmsten zorgen.
Emily werd naar Liverpool gestuurd om daar voor Ierse kinderen te gaan zorgen. Er was daar een enorme toeloop van straatarme Ieren die de “patato famine” in Ierland (1845-1850) ontvluchtten. Zij begon met zes medezusters een armenschool. Zij vroeg haar broer geld te leen om een huis te kopen om ook daar een kweekschool op te richten. Mrs. Connelly wees dit af en onthief Emily van haar taak, waardoor Emily met een groot overbodig huis in Liverpool zat.[35] Emily vroeg Newman om hulp, vroeg dispensatie van haar geloften en verliet de gemeenschap. Newman kwam 1n 1859 zelf naar om polshoogte te nemen. Emily en haar broer eisten het geld terug dat zij in het project gestoken hadden. Dat lukte pas in 1871! Kennelijk lag het ongelijk in deze onverkwikkelijke zaak voor het grootste deel bij Emily, die wat betreft de financiële transacties ver buiten haar boekje gegaan was. Emily was bazig en maakte Mrs. Connelly zwart bij Newman en Wiseman.
Mrs. Connelly leed intussen enorm onder het gescheiden zijn van haar drie kinderen. Haar man keerde terug tot het protestantisme en spande een proces aan voor de restitutie van de huwelijksrechten. Er waren processen voor de kerkelijke rechtbank en voor de Court of Arches (de op een na hoogste rechtbank van het Anglicaanse bisdom Canterbury) in 1849. Hij won dit laatste proces in 1849. Cornelia won echter in hoger beroep (Privy Council). Deze laatste uitspraak liet 15 maanden op zich wachten. Pierce werd veroordeeld en moest de proceskosten betalen. Omdat hij dat niet kon betaalde Cornelia zelf. De zaak kreeg zijn beslag op 24 juni 1858. Pierce vertrok met de kinderen naar de Verenigde Staten.
Cornelia was overigens met de congregatie gestart in opdracht van Wiseman. Vaak had zij nu te lijden van de kant van haar man, maar ook van de kant van de bisschoppen. Zij had overigens wel degelijk een religieuze roeping.
In de loop der jaren hoorde Newman van Emily Bowles (uiteraard vanuit haar perspectief) meer over deze zaak.

7.2.2 Haar verdere leven

Emily had een geestelijk leidsman nodig. Zij probeerde nog tweemaal om opnieuw in te treden en bekeek ook andere religieuze projecten. Uiteindelijk diende zij de Kerk als leek door haar werk als schrijfster en haar werken van barmhartigheid. Zij ging in een klein huis in Londen wonen en verdeeld haar tijd tussen schrijven, werken van barmhartigheid, bezoeken aan ziekenhuis en gevangenis. In 1856 bezocht zij het oratorium en de in opbouw zijnde kerk, vanaf dat moment noemde zij zoals de oratorianen Newman “Father”. In 1865 bezocht hij haar één keer in Londen.
Emily Bowles schreef St. Martha's Home, or a Work for Women (1864). Het werk bevatte korte verhalen gesitueerd in Londen zonder veel plot of karakterontwikkeling. De verhalen zijn interessant als sociale documenten en bevatten tips over het helpen en verzorgen van armen (o.a. hoe een bloedzuiger te gebruiken). In diverse verhalen vinden wij goede dokters en goede priesters. In 1873 schreef zij een echte roman, een liefdesverhaal In the Camargue. A Tale.
Zij schreef ook diverse heiligenlevens zoals: "The Life of St. Jane Frances Fremyot de Chantal" (1872). Emily spoorde Newman aan om meer publiek op te treden en deel te nemen aan de religieuze controversen van de dag.

7.2.3 Werk in de oratoriumschool

Op 9 januari 1876 stierf Mrs. Wootten. Emily, wiens oudere broer Frederick oratoriaan was geweest van 1848 tot 1860, bood onmiddellijk aan om voorlopig haar plaats in te nemen. Newman vreesde dat zij niet goed met jongens kon omgaan en mogelijk niet zo goed overweg kon met het nieuwe hoofd Fr. John Norris. Toch kwam zij en bleef. Vergeleken met Mrs. Wootten vonden de jongens haar streng en stijf.

7.3 Geraldine Penrose Fitzgerald

Geraldine Penrose Fitzgerald (1846-1939) was van Ierse protestantse komaf uit van Corkbeg, Cork. Zij werd High Church en ging biechten bij Pusey. Als jong meisje las zij in de bibliotheek Newmans Apologia en dat maakte gigantische indruk op haar.[36] Zij verkocht haar broche om een ander exemplaar van de Apologia te kunnen kopen, nadat men haar thuis haar exemplaar afgenomen had. Haar familie was overigens bevriend met Newmans tegenstander Charles Kingsley. Op haar 21ste (1868) begon haar correspondentie met Newman.
Newman hield van haar brieven omwille van hun eenvoud en oprechtheid. Hij stuurde haar exemplaren van zijn oudere boeken.
Zij verhuisde met haar moeder en zus naar Londen. Newman stuurde haar naar de jezuïeten[37] voor geestelijke begeleiding. Zij wilde in het klooster intreden, maar hield dit verlangen verborgen voor haar protestantse moeder en zus. Toen deze eenmaal in Londen woonden vroeg Newman aan Emily Bowles om haar te helpen om katholiek te worden. Newman zelf zocht haar en haar moeder op in Londen, Norfolk Square, op 2 februari 1876. Geraldines moeder begreep vervolgens wat in haar dochter omging. Geraldine werd drie jaar later katholiek (mei 1869)[38] in het oratorium in Londen. Zij werd echter geen non maar schrijfster en bleef haar hele leven ongehuwd.
Zij schreef een heel aantal romans, sommige onder het pseudoniem “Naseby”. Haar eerste romans waren: Ereighda Castle (1872) en Only Three Weeks (1875). Newman gaf commentaar op haar tweede roman: “better than her first thoughts on plot and character; could have developed the characters more; lady too young; sometimes preachy; religion should be shown naturally; advised her on finding a publisher.”
In 1881 studeerde zij korte tijd aan Somerville College, Oxford, en was zo waarschijnlijk de eerste katholieke vrouwelijke student in Oxford. Zij bezocht enthousiast alle plaatsen die verband hielden met Newman en schreef hem over de oprukkende secularisatie in Oxford.
In 1885 stopte haar correspondentie met Newman noodgedwongen omwille van diens hoge leeftijd en afnemende gezondheid.
Zij stierf in Bournemouth in 1939.

7.4 Lady Georgina Chatterton

De Anglicaanse Lady Henrietta Georgiana Marcia Lascelles[39] (11 nov. 1806 - feb. 1876)[40] huwde met de Ierse baron Sir William Abraham Chatterton (1794-1855) in 1824. Deze verloor zijn vermogen ten gevolge van de Ierse hongersnood (1845-1850). Het koppel kende financiële problemen en leefde eerst in Dorset en vanaf 1852 in Rolls Park (Essex). William stierf in 1855. Georgina hertrouwde in 1859 met Edward Heneage Dering, een officier van de Coldstream Guards die 20 jaar jonger was dan zij en die eigenlijk voor haar nicht gekomen was. Vanaf 1867 woonden zij bij haar nicht met haar man in een kasteel bij Birmingham “Baddesley Clinton”.
Haar eerste roman Aunt Dorothy’s Tales, over reizen in Ierland (1838) verscheen onder haar meisjesnaam. Alle andere werken werden onder de naam Lady Chatterton gepubliceerd. Zij maakte ook een vertaling van Plato!
Lady Chatterton was een bekend schrijfster. Newman kende haar naam als schrijfster, maar had niets van haar gelezen toen hij haar eerste brief kreeg. Vanaf 1863 schreef zij aan Newman om uitleg over katholieke gebruiken en verwoordde haar afkeer van opgesmukte en popachtige Mariabeelden, enz. Newman antwoordde dat devotie-objecten voor iedereen bedoeld waren, niet alleen voor de elite. Zij stelde wezenlijke vragen over het geloof. Op 20 september 1865 nodigde zij en haar man Newman uit. Zij werden bij die gelegenheid samen met haar nicht Rebecca Dulcibella Orpen katholiek. Rebecca huwde in 1867 met Marmion Edward Ferrers, een vriend van William. Hun gezamenlijk huis was een toevluchtsoord voor veel katholieken. Dat was het overigens al geweest in de vervolgingstijd. Newman kwam ondanks herhaald aandringen nooit meer op bezoek.
Zij was altijd bezig met de problemen van het geloof, zoals het vagevuur en de pauselijk onfeilbaarheid en schreef hierover uitgebreid met Newman.
Haar laatste werk The Consolation of the Soul is een vertaling van een werk van Joseph Frasinetti uit het Italiaans. Edward Dering publiceerde Memoirs of Georgiana Lady Chatterton.

8 Religieuze kloosterstichteressen.

Newman was nooit direct betrokken bij het stichten van vrouwenkloosters of -congregaties. Hij kende echter wel een aantal stichters en stichteressen.

8.1 Frances Margaret Taylor (Mother Magdalen of the Sacred Heart)

Met Frances (Fanny) Margaret Taylor (20 januari 1832 - 9 juni 1900)[41] had Newman geen echte vriendschappelijke band. Hun correspondentie is te situeren tussen 1864 en 1879.
Fanny werd geboren in Stoke Rochford (Lincolnshire) als jongste van 10 kinderen van een Anglicaanse rector. Deze onderwees zijn kinderen zelf. Toen zij 10 jaar was stierf haar vader aan TBC. De familie verhuisde daarop naar Londen waar zij samen met haar oudere zussen Emma en Charlotte de kerk van Brompton (Tractarian) bezochten. Haar zussen Emma en Charlotte traden in bij de Anglicaanse zusters ("Sisters of Mercy of the Holy Trinity") in Devonport. Dit klooster stond onder de leiding van Pusey. Fanny zelf verbleef er korte tijd. Maar Charlotte en zij bleven niet. Fanny wilde zich actief inzetten voor de armen.
Op haar 22ste (dec. 1854) ging zij met een groep jonge vrouwen o.l.v. Florence Nightingale naar Turkije waar zij zorgde voor zieke en gewonde soldaten tijdens de Krim-oorlog. De groep bestond uit 9 dames (lees: vrijwilligsters), 22 betaalde verpleegsters en 15 (Ierse) Rooms-katholieke “Sisters of Mercy”. Allen, behalve de katholieke zusters, droegen een militair uniform. Zij kreeg veel bewondering voor de katholieke zusters en voor de leidster van de dames, Mary Stanley, een bekeerlinge. Op Pasen (14 april) 1855 werd zij daar katholiek.
Haar oorlogservaringen vinden wij in haar eerste boek, dat een van de eerste ooggetuigenverslagen van militaire ziekenhuizen ooit is. Het omvatte ook een oproep tot hervorming van dit systeem. Terug in Engeland werkte zij in Bayswater (Londen) onder de armen bij H. Manning, toen rector van St. Mary and the Angels. In 1859 ontmoette zij Lady Georgina Charlotte Fullerton.
Fanny Margaret Taylor was uitgeefster en eigenares (jan. 1863 - juni 1871) van twee tijdschriften: The Lamp (waarin Emily Bowles veelvuldig schreef) en het literaire tijdschrift The Month. Zij kon Newman niet overtuigen om ervoor te schrijven. Zij wantrouwde overigens journalistiek die orthodoxe visies voorstond. De jezuïeten namen The Lamp over, die nog steeds bestaat. Newman gaf haar de tekst van zijn Dream of Gerontius voor publicatie in The Month. Hij schreef dit gedicht in begin 1865.
Fanny zelf schreef boeken, romans, poëzie, enz. Na een bezoek aan Ierland schreef zij Irish Home and Irish Hearts (1867). Intussen probeerde zij in te treden bij diverse congregaties. Zij riep Newmans hulp in om haar zus Emma (zuster Phoebe) die verdwenen leek op te sporen. Deze bleek in opdracht van haar Anglicaanse congregatie op de Sandwich eilanden (Hawaï) te werken. Newman wist deze informatie via Pusey te achterhalen (1867).
Uiteindelijk stichtte zij een eigen congregatie met de steun van Manning en de twintig jaar oudere Lady Fullerton.
In 1867 vertaalde Lady Fullerton de regel van de “zusters dienstmaagden van Maria Onbevlekt ontvangen”[42], een Poolse plattelandscongregatie, gesticht in 1850. Van de stichter Edmund Bojanowski[43] kreeg zij de toestemming om de congregatie in Engeland op te richten. In augustus en september 1869 reisde zij door Europa om deze congregatie beter te leren kennen. Omwille van de noodzakelijke aanpassingen werd het een nieuwe congregatie: de “Poor servants of the Mother of God”. De congregatie werd gesticht op 12 februari 1872 met de eeuwige geloften van Frances. Zij kreeg de naam Mother Magdalen. Na de stichting had zij nog zelden contact met Newman. Deze congregatie was zijn tijd vooruit. Ze was er ook voor gewone meisjes en kende geen onderscheid tussen koor- en werkzusters.
In 1900 had de congregatie 20 huizen m.n. in Engeland en Ierland. Zij verdienden hun kost met wasserijen en legde zich toe op de zorg in ziekenhuizen, scholen, opvanghuizen, weeshuizen, enz. De meeste van haar werken verschenen anoniem. Het centrum van haar geloofsleven was de incarnatie.

8.2 Catherine Ann Bathurst (Sr. Mary Philip)

Catherine Ann Bathurst[44] (1825-1907) was een andere ordestichtster met wie Newman jarenlang correspondeerde. Als jong anglicaans meisje wilde zij reeds religieuze worden. Zij zocht jarenlang naar haar plaats in het religieuze leven.
Zij was de dochter van generaal James Bathurst, zoon van de bisschop van Norwich en van Caroline Stuart. Haar drie broers werden anglicaanse geestelijken. Een ervan Stuart Eyre Bathurst, tien jaar ouder dan zij en heel succesvol in de Anglicaanse kerk, werd in 1850 in Birmingham in de Kerk opgenomen door Newman. Hij trad in in het oratorium, dat hij na een jaar verliet om pastoor te worden in Stone (Staffordshire) en kanunnik van Birmingham. Via hem weg leerde zij Newman kennen.
Catherine werd in september 1850 door Fr. Brownhill in de Kerk opgenomen. Newman stuurde haar brieven om haar te steunen want zij had het moeilijk te midden van haar niet-katholieke broers en zussen. Catherine, die goed kon organiseren, kwam naar Birmingham waar zij met Newman een parochieschool voor meisjes stichtte. Volgens een brief van Newman aan Lady Olivia Acheson van 27 september 1850 verbleef zij toen in Brimingham, Warwick Street in afwachting van haar vormsel. Zij sloot zich in 1854 aan bij de beginnende kloosterbeweging rond Miss Elizabeth Lockhart, the Sisters of Charity of the Precious Blood, in Greenwich. In 1857 werd zij teruggestuurd naar Birmingham om in de parochieschool te werken. Zij, met de naam Sister Mary Philip, hielp mee in de grote parochie van de oratorianen en stichtte ook nog het weeshuis voor jongens (St Philip’s Orphanage) hier.
Zij sloot zich aan bij de derde orde van de Dominicanen en werd zuster Mary Catherine.
Op vraag van de bisschop van Gent (B.) (1869) stichtte ze daar een klooster en school en dit lukte dank zij haar organisatietalent wonderwel. Op vraag van kardinaal Manning stichtte zij vervolgens een meisjesschool in Harrows. Op termijn werd de stichting in Gent opgegeven. Newman liet haar de vrije hand, ook al verloor hij in haar vertrek een zeer waardevolle kracht. Zij was “the heart and soul of nearly every good work” verbonden met de oratorium.[45] Zij had een uitgebreide correspondentie met Newman wiens leiding zij zocht.

8.3 Margaret Hallahan (Mother Margaret)

Margaret Mary Hallahan OSD
Margaret Hallahan[46] (23 januari 1803 - 10 mei 1868) werd als enig kind geboren uit Ierse katholieke ouders in East End, Londen. Zij werd op haar negende wees.

Vóór die tijd genoot zij drie jaar onderwijs in Somers Town, Londen in een school die geleid werd door Franse émigré-pirester (vluchteling) Abbé Carron. Eén van de dames die de school leidden was Anne Letitia Trelawney.[47] Hier werd een deel van het onderwijs in het Frans gegeven. Op haar elfde woonde zij bij een zeer strenge mevr. Caulier, waar bij probeerde weg te lopen. Op haar dertiende werd zij dienstmeisje bij een protestantse familie, die haar twee jaar lang belette naar de Mis te gaan en die haar slecht behandelde. Na deze twee jaar keerde zij terug naar Mevr. Caulier die haar nu veel beter behandelde. Zij was een diep religieus, ijverig en dienstbaar meisje. Tot haar twintigste bleef zij werken voor mevr. Caulier en werd vervolgens de verzorgster van een ernstig zieke dokter Morgan, voorheen lijfarts van koning George III. Deze dokter was een toonbeeld van menslievendheid en zorg voor de armen. Na enkele maanden stierf deze. Zij bleef daarop in dienst van de familie en verzorgde diens zoon tot aan zijn dood en werkte vervolgens voor Dr. Morgans dochter: Mrs. Thompson. Vijf jaar bleef zij bij hen in Londen en in Margate en 15 jaar in Brugge, België.
In Margate ontstond bij haar het verlangen naar een religieus leven, m.n. door haar contact met een inwonende verpleegster Mrs. Collishaw. Margaret deed daar reeds een privé-gelofte van kuisheid. Vanaf die tijd kleedde zij zich in het zwart. Peggy, zoals zij ook genoemd werd, verhuisde -zoals vermeld- met de familie Thompson in 1826[48] naar Brugge (België). Het was haar kennismaking met een katholiek land. Zij wijdde haar leven aan de zorg voor zieken en armen en werd in Brugge bekend als “Margarita” of, vanwege haar kleding, de "zwarte vrouw". Zij werd niet gehinderd door haar gebrekkige kennis van het Vlaams. In 1834 sloot zij zich aan bij de derde orde van de Dominicanen en deed haar professie op 30 april 1835. Al die tijd bleef zij werkzaam bij de Thompsons en was ijverig in goede werken, terwijl zij een leven vol versterving en boetvaardigheid leidde. Op het einde van 1839 overleefde zij ternauwernood een ernstige ziekte. Daarna ging zij met enkele andere tertiairen wonen in het huis van Abbé Capron, de leider van de Dominicaanse derde orde. Rond 1840 probeerde zij tevergeefs in Brugge een gemeenschap van de derde orde op te richten.
In april 1842 keerde zij, op advies van haar biechtvader Versatel terug naar Engeland waar zij door bemiddeling van een Mevr. Amherst[49] terechtkomt bij Ullathorne (de latere bisschop) hoofd van de Benedictijnse missie in Coventry. Ullathorne was echter vlak na haar aankomst noodgedwongen maandenlang afwezig om in Rome zijn bisschopsbenoeming in Australië ongedaan te maken. Bij zijn terugkeer ontdekte hij dat Margaret een meisjesschool van 200 kinderen had, die zij aanvankelijk vrijwel alleen runde. Snel kreeg zij hulp, maar zij onderwees elke dag zelf een van de klassen. Verder bleek zij de communicanten voor te bereiden, zieken te bezoeken en bleek zij een enorm aanzien te genieten onder de fabrieksmeisjes. Zij zelf was geschokt door de armoede van de lagere klasse in Engeland en de luiheid van veel priesters.
Met drie vriendinnen stichtte zij in 1844 de Congregatie van de H. Catherine van Siëna. De pasbekeerde Newman, die in Maryvale verbleef, ontmoette haar bij de bisschopswijding van Ullathorne op 21 juni 1846 in Coventry. Zij had Newmans bekering gevolgd en voor hem gebeden. Vanaf dat moment waren zij bevriend. Margarets motto was: “God alone”. Dit werd ook het motto van de congregatie.
De jonge congregatie volgde Ullathorne via Bristol (1847) naar Clifton in 1848 en kregen nogal wat hulp van andere religieuzen en weldoeners. Zij bouwde een compleet nieuw klooster, met ziekenhuis, kerk en kerkhof in Stone, vanaf 1852. Het imposante gebouw was duidelijk ook bedoeld om de katholieken naar de buitenwereld zichtbaar te maken.
Zij wilde steeds een boetekleed dragen, hetgeen haar huid eigenlijk niet toeliet. In de Dominicaanse traditie bad men het officie in koor en in het Latijn. Ondanks veel tegenwerking bereikte haar communiteit een grote groep, incl. intellectuelen. Zij had grote bewondering voor Fr. Benedict Caestryck OP.
Er vonden voor haar dood nog vier stichtingen plaats in Engeland. Een van de belangrijkste leden was Maria Spencer Ruscombe Poole (Zr. Imelda), die met haar zus intrad. Ook Susan du Boulay (Zr. Mary Gabriel) en Elizabeth Moore (Sr. Agnes Philip) uit de kring van Newman traden in.
Zij vond het Engels katholicisme maar koel en dreigde een keer ermee niet meer voor Newman te bidden als hij niet op bezoek zou komen!
Haar groep werd in Rome erkend als een officieel onderdeel van de Dominicaanse familie. Deze erkenning in 1851 kostte haar veel werk, correspondentie en vereiste een bezoek aan Rome.
In januari 1852 vroeg Newman haar en haar medezuster Zr. Imelda Poole om gebed tijdens de Achilli-affaire. Vanaf de lente van 1852 groeide zo de vriendschap met de oratorianen in Birmingham, en had zij een regelmatige briefwisseling met Newman. Zij en haar communauteit baden voor uitkomst in deze zaak. Het was m.n. dank zij Mother Margaret, die een goed contact met Ullathorne had, dat heel wat vooroordelen tegen Newman werden weggenomen, en dat al in 1848.[50] Spoedig zou Ullathorne zien dat zij gelijk had. De congregatie stichtte een communauteit in Longton in de Potteries en later nog een in Stoke-upon-Trent, maar hun moederhuis werd Stone. Newman preekte bij de inwijding van de nieuwe kerk aldaar op 3 mei 1854. Vanaf die tijd bleven zij in contact. Zij feliciteerde Newman toen de eerste stukken van de Apologia verschenen.
Moeder Margaret had grote zorgen voor de armen en hun zielen. Zij stichtte m.n bejaardenhuizen, weeshuizen en scholen. Zij wilde echter geen hoger onderwijs voor meisjes organiseren omdat dat staatscontrole betekende. Haar afkeer hiervan is begrijpelijk. Veel oud-katholieken zoals zij zagen de staat nog als de vroegere vervolger.
De laatste zes maanden van haar leven leed zij verschrikkelijk. Zij stierf in mei 1868.[51] Er loopt voor haar een zaligverklaringsproces.
Tegenwoordig is er één "congregation of St. Caterine of Sienna" die bestaat uit de samenvoeging van vijf gelijksoortige groepen in Engeland in 1929 onder leiding van Fr. Bede Jarrett. Het moederklooster van deze groep is Stone. Een van de andere groepen is de groep rond Catherine Ann Bathurst.
Opvallend is het dat in Newmans geschriften vrijwel niets te vinden is over de opvoeding en opleiding van meisjes. Verder is het opmerkelijk dat een man die zoveel met onderwijs te maken had vrijwel geen contact had met vrouwelijke onderwijscongregaties.

9 De religieuzen.

Er zijn weinig 19de eeuwse vrouwelijke bekeerlingen in Engeland die religieus werden die nooit met Newman correspondeerden. Het is opmerkelijk dat heel wat ongehuwde vrouwelijk bekeerlingen religieuze werden.

9.1 Sophia Ryder (Sr. Mary of het Sacred Heart)

Een van de eersten die Newman consulteerden over het religieuze leven was Sophia of Sophy Ryder (1817-1901).[52] Zij was de zus van zijn oude vriend George Dudley Ryder. Zij waren kinderen van de bisschop van Lichfield and Coventry.
George Ryder, vrouw, kinderen, zus en moeder werden allemaal katholiek in 1846.[53]
Sophia trad in 1849 in bij de Franse Orde van de Goede Herder (Good Shepherd) in Hammersmith. Deze was in 1835 gesticht in Angers door de H. Mary Euphrasia Pelletier om te zorgen voor vrouwen in nood. Hun taak was m.n. de rehabilitatie van vrouwelijke boetelingen, die bv. als prostituee gewerkt hadden. Zij consulteerde Newman over haar roeping, maar maakte haar keuze los van zijn advies. Haar nicht Bertha, een dochter van Ambrose Phillipps de Lisle trad daar ook in, in 1849.
Newman was aanwezig bij haar inkleding en professie. Zij kreeg de naam “Sister Mary of het Sacred Heart”. Newman noemde haar altijd Miss Ryder. Een hele tijd werkte zij in Arno’s Vale in Bristol. Later werkte zij een heropvoedingsgesticht voor meisjes.

9.1.1 Ongeval in Bristol

In Bristol overkwam haar een vreselijk ongeval. Zij had de zorg voor de ziekenzaal en moest een ziek meisje Melanie een drankje geven om in te nemen en een lotion. Dit gebeurde in de ochtend, bij slecht licht, terwijl zij ook overwerkt was. Zij had bovendien geen opleiding als verpleegster. Zij gaf het meisje per ongeluk de lotion te drinken, waardoor dat die dag overleed. Zes dagen duurde het gerechtelijk onderzoek. De reactie van de protestantse publieke opinie laat zich raden. De lijkschouwer werd van zijn protestantse vooroordelen afgehouden door het feit dat iemand opmerkte dat zij de dochter was van de bisschop van Lichfield (Lord Harrowby), die daar in de buurt een goede naam had als voormalig bisschop van Gloucester. Zij kreeg een ernstige reprimande maar werd niet veroordeeld. Zij is echter nooit echt over dit gebeuren heengekomen.

9.1.2 Verdere leven

Zij werd voor rust en herstel naar het klooster in Malta gestuurd tot zij last kreeg van het warme klimaat en keerde toen terug naar Liverpool en Glasgow.
Zij was zeer artistiek, zo had zij als jong meisje een Rome haar schildersezel een keer opgesteld binnen het slot van een klooster tot zij werd weggejaagd door een verontwaardigde monnik. Zij kon niet alleen goed schilderen en decoreren maar was ook de architect van haar klooster. Zo maakte zij de plannen voor een nieuw klooster in Cardiff. In haar laatste jaren werkte zij vooral in de tuin. Zij was tot het einde heel ijverig.

9.2 Marianne Bowden (Sr. Mary Francis Dominica)

Marianne Bowden (1831-1867) was de oudste dochter van zijn vriend John W. Bowden en diens vrouw Elizabeth Swinburne. Newman had haar nog in zijn Anglicaanse dagen gedoopt (15 april 1831).
Zij was een rustig, devoot meisje met een zwakke gezondheid (TBC zat in de familie). Op haar zeventiende wilde zij naar het klooster gaan om een contemplatief leven te leiden.[54] Zij wilde karmelietes worden, maar vanwege haar gezondheid raadde Newman haar de Visitatie in Westbury bij Bristol aan.
Deze congregatie kent geen strenge vasten of zware fysieke verstervingen en stond ook open voor weduwen en oudere of fysiek zwakkere vrouwen. Een vorm van versterving was dat er bij hen geen muziek was, muziekinstrumenten waren verboden en was er weinig zang in hun liturgie. In het klooster in Westbury waren de zusters in de kerk van de overige gelovigen afgescheiden door een grote sluier.
Marianne trad in in augustus 1852 en werd gekleed in januari 1853 met de naam Mary Francis Dominica. In november 1853 bezocht Newman haar. Hij preekte bij haar tijdelijke geloften op 12 januari 1854 en later bij haar eeuwige gelofte. De helft van haar communauteit bestond overigens uit bekeerlingen.
Newman correspondeerde, zoals reeds vermeld, ook met haar ouders en m.n. haar moeder Elizabeth Swinburne. Marianne bleef heel haar leven in dezelfde communauteit, verluchtte teksten en kaarten, werkte op de infirmerie en soms als secretaresse voor de overste. De filosofie van het klooster was: "kleine dingen goed doen". Tijdens haar leven verhuisde de hele communauteit naar Saffron Walden (Essex). Zij stierf in oktober 1867 op 36-jarige leeftijd aan de familiekwaal TBC.

9.3 Maria Spencer Ruscombe Poole (Sr. Imelda Poole)

Maria Spencer Ruscombe Poole (Minnie) (1815-1881) was de dochter van een advocaat in Bridgwater (Somerset).[55] Al jong leerde zij Grieks. Zij hield van paardrijden en lezen. Ook al was zij duidelijk jongensachtig, toch kreeg zij veel meer huwelijksaanzoeken dan haar zussen. Al deze verzoeken wees ze af. Haar zus Elizabeth (1807-1889) huwde met Joseph Anstice (1808-1836) maar werd al snel weduwe. Samen met nog een ander zus Lucy (1812-1850) werden de drie meisjes Tractarian en leidden samen een streng leven. Zij lazen de Tracts en de preken van Newman. Zij vroegen en kregen geestelijke leiding van Pusey. Ze werden samen katholiek korte tijd vóór Newman.
Vanwege de ziekte van Lucy (TBC) verhuisden zij in de herfst van 1846 voor twee jaar naar Rome waar zij Newman ontmoetten. Hier startte hun vriendschap. Deze werd nog versterkt doordat Newmans vriend James Spencer Northcote die toen pastoor was in Ilfracombe waar de Pooles woonden huwde met hun zus: Susannah. Ook deze twee werden na korte tijd katholiek. Maria schreef een stuk over haar weg naar bekering “The Modern Pilgrim’s Progres, or the History of Puseyism in a Dream”.[56]
Bij terugkeer uit Rome, op 23 april 1849, traden Minnie en Lucy (die niet genezen was) in bij Mother Margaret Hallahan in Clifton. Zij namen respectievelijk de namen aan Mary Imelda en Mary Columba. Lucy stierf binnen een jaar.
Zr. M. Imeldas fysieke constitutie eiste voldoende slaap en rust. Bovendien kon zijn nooit veel eten. Zij had daarom veel moeite met de Dominicaanse vasten. Na een tijd werd zij de rechterhand van Mother Margaret. Newman schreef haar bv. op de 25 juni 1852, de dag van de uitspraak in het Achilli-proces, in die dagen schreef hij ook aan haar overste Margaret Hallahan en medezuster Elizabeth Moore (Sr. Agnes Philip), waaruit blijkt hoe nauw het hele klooster met dit proces had meegeleefd.[57]
In de Apologia citeert hij een stuk van haar over het onvermogen van de Tractarians om katholiek te worden. Zij werd overste na het overlijden van Mother Margaret in 1868 en was een toegewijde vriendin van Newman.

9.4 Susan du Boulay (Sr. Mary Gabriel)

Andere opgeleide bekeerlingen die bekend waren met Newman traden ook in. Susan du Boulay (1826-1906),[58] die in Clifton bij haar tante Catherine Ward leefde en die samen met haar katholiek werd op 15 april 1850 bij Newman. Dit gebeurde in het oratorium van King William Street in Londen. Zij trad samen met haar vriendin Augusta Theodosia (Minnie) Drane, in bij de zusters van Margaret Hallahan in 1852. Zij werden geprofest op 8 december 1853. Beide waren vroom intelligent en met een zin voor literatuur. Minnie had meer talenten voor muziek, filosofie en Latijn. Zij werden respectievelijk Sr. Mary Gabriel en Sr. France Raphael. Zuster France (Drane) publiceerde in 1869 -zoals reeds vermeld- de biografie van Mother Margaret.[59] Dit is een typisch Victoriaans boek, meer hagiografie dan biografie.

9.5 Elizabeth Moore (Sr. Agnes Philip)

In 1851 trad Elizabeth Moore (1819-1872) in in het klooster van Imelda Poole.[60]. Zij was een zus van John Moore, de toekomstige president van Oscott. Zij werd Zr. Agnes Philip. Net zoals de eerder genoemde jonge vrouwen was zij intelligent en vol religieus vuur. Zij zou na Zr. M. Imelda de tweede opvolgster van Mother Margaret worden. Newman correspondeerde vaker met het klooster, m.n. met Sr. Mary Imelda Poole en Mary Gabriel du Boulay.

9.6 Andere kloosterlingen

Nog andere bekenden van Newman traden in: zoals de eerder vermelde Lavinia Wilson. Catherine (Katie) Bowden, een dochter van Henry Bowden (Henry was een broer van John W. Bowden) trad in in Stone in 1868 en kreeg er de naam Zr. Mary Alban.

10 Vrome vrouwen.

Onder het hoofd “vrome vrouwen” plaatsen wij de ongehuwde vrouwen die niet in het klooster traden en maar wel hun leven aan God wijdden. Newmans gebruikt voor deze groep vaker de uitdrukking: “nunnish ladies”.
Vrouwen waren overal heel actief in de parochies en de charitas. Zij moesten echter dealen met een aantal legale beperkingen. Zo mochten vrouwen pas na 1870 zelf (hun) geld beheren en uitgeven. Het centrum van het katholieke leven was de parochies in die tijd. Vrouwen waren vaak zeer vrijgevig met aalmoezen. Sommigen bouwden zelfs kerken of namen daartoe initiatieven zoals Margaret Hallahan of Elizabeth Bowden die als rijke weduwe een kerk liet bouwen in Fulham door Pugin.[61]
Elizabeth Bowden was een groot weldoenster van het oratorium in Londen, waar twee zonen waren ingetreden.

10.1 Lady Herbert of Lea

Een andere grote weldoenster was Lady Herbert of Lea (1822-1911). Haar meisjesnaam was Mary Elizabeth Ashe à Court-Repington. Zij huwde in augustus 1846 met de beroemde Sidney Herbert, zoon van de graaf van Pembroke, die minister (Secretary) van oorlog was bij het begin van de Krimoorlog. Hij was de grote steun van Florence Nightingale en de hervormer van de militaire medische diensten. Hij werd Baron Herbert of Lea en stierf reeds in 1861 op 51-jarige leeftijd. Hij was een Oriel man, leerling van Hurrell Froude. Samen met zijn vrouw bezocht hij Newman in Rome in 1847. Na de dood van haar man bleef Lady Herbert achter met vier zonen en twee dochters. Zij werd katholiek in Palermo in 1866. Zij was bevriend met Manning en de latere kardinaal Herbert Vaughan. Zij kreeg de bijnaam “Lady Lightning” vanwege haar efficiënte en gedreven inzet voor de katholieke charitas en belangen.
Zij schreef religieuze romans en biografieën en wijdde zich aan sociaal werk. Zij vertaalde een aantal heiligenlevens uit het Frans, onderhield een parochie, steunde het werk van zusters, enz. Zij steunde m.n. het grote project van Newman en ook het werk van Vaughan: de stichting van de missie-congregatie van Mill Hill (Londen).
Mary, een van haar katholiek geworden dochters, huwde met de schrijver baron Friedrich von Hügel. Lady Herbert consulteerde Newman vaker over haar kinderen en m.n. over haar niet-katholieke zonen. Newman raadde haar aan voor hen te bidden zoals de H. Monica.

11 Nunnish Ladies

Newman dacht erover om een katholieke school voor meisjes op te zetten, die niet door religieuze zusters maar door vrome dames of “Nunnish ladies” zou geleid worden. Newman hoopte jonge en toegewijde vrouwen te vinden die zich aan dit werk vanuit de parochie zouden wijden.
Later hoopte hij om een groep te kunnen oprichten die losjes met het oratorium verbonden zouden zijn. Deze groep zou niet gebaseerd zijn op religieuze geloften maar op onderlinge vriendschap. Met het oog hierop las hij de regel van de Italiaanse "Pie Filippine", een groep zusters, verbonden met de oratorianen in Italië. Hij vroeg M.R. Giberne, toen deze in Italië verbleef, om informatie hierover in te winnen.
Dank zij een paar giften kon Newman in Warwick Street, in de buurt van het oratorium in Alcester Street, (voor de verhuis naar Hagley Road) een huis kopen, dat hij "Lady House" noemde. De eersten die er verbleven waren G. Munro, M.R. Giberne en Elizabeth Moore, zus van John Moore, president van Oscott. Catherine Ann Bathurst was toen al in Birmingham.
Er bestaat een document van mei 1857 waarin wij zes namen vinden: Olivia Acheson, Elinor French, C.A. Bathurst, Georgina St John, Elizabeth Moore en M.R. Giberne.[62]
Deze groep bestond echter maar een korte tijd. Elinor French en Frances Wootten zorgden voor de jongens van de oratoriumschool, Elizabeth Moore en C.A. Bathurst werden dominicanes, M.R. Giberne trad in bij de visitandinnen en van Georgina St John (dochter van een broer van Ambrose) is niets geweten behalve dat haar slechte gezondheid haar weerhield om veel in de parochie te doen. Elinor French vertrok tijdens het conflict met Nicholas Darnell. Zij stierf in 1885 op 74-jarige leeftijd.
Catherine Ann Bathurst was heel wat jaren de gangmaakster onder de wisselende medewerksters.
Over Miss G. Munro[63] (1823 - ca 1913) zijn de gegevens heel sporadisch, ondanks het feit dat zij regelmatig voorkomt in de correspondentie met Newman. Zij werd in november 1845 door Wiseman in de Kerk opgenomen. Zij was een bekende van Pusey en Frederick Oakeley en was of werd bevriend met Robert Whitty. Uit de brieven van Newman kunnen wij opmaken dat zij in 1848 25-26 jaar moet zijn geweest. Zij had een groot eigen bezit van £ 6000 en wilde in het klooster gaan. Dit deed ze echter nooit. Zij hielp in Birmingham, maar wat zij precies deed, hoelang, enz. is onbekend. De laatste brief aan haar schreef Newman op 4 augustus 1882.

11.1 Lady Olivia Acheson

Lady Olivia Acheson (1816? - 28 maart 1852)[64] was een dochter van de tweede graaf van Gosford die Governor General van Canada geweest was. In 1845 was zij (29 jaar) samen met haar iets jongere zus Annabella katholiek geworden. Zij woonden bij hun vader in Gosford Castle in Ierland en stelden zich onder de geestelijke leiding van de Ierse priester Robert Whitty. Bij de dood van hun vader (27 maart 1849) erfden zij allebei ieder net zoals £ 15.000.
Beiden wilden hun geld aan goede doelen besteden. Annabella stierf reeds 4 maanden later (26 juli 1849). Olivia was ook ook ziekelijk (kennelijk TBC). Haar correspondentie met Newman begint in februari 1850. Op 27 september 1850 schrijft Newman haar dat zij welkom is in Birmingham (L.D. xiii, 77-78) en dat ze kan verblijven in Warwick Street, waar Miss Bathurst verblijft, in afwachting van haar vormsel. In dit huis woont zij vervolgens samen met de groep helpsters van het oratorium en hielp mee.
Zij gaf Newman advies over kleding en ondergoed. Een nicht van haar kwam tot bekering, onder de indruk van de manier waarop zij haar ziek-zijn droeg en haar dood onder ogen zag (28 maart 1852). Zij was heel scrupuleus over hoe zij haar geld aan goede doelen moest besteden. Newman was w.b. het laatste altijd super terughoudend om advies te geven.

11.2 Frances Wootten

Frances Wootten (? - 9 januari 1876), was de weduwe van dokter John Wootten uit Oxford (Broad Street) waar zij vanaf het einde van de 1820-er jaren woonde. Haar man was een vriend van Pusey. Zij had sympathie voor Newman en de Tractarians. Haar man stierf in 1847 en het huis met praktijk werd overgenomen door Dr. H.W. Ackland.
In 1850 werd zij katholiek en kwam naar Birmingham om Newman te helpen. Telkens als er een krachtige en sympathieke vrouw nodig was werd haar hulp ingeroepen. Zij zwaaide M.R. Giberne uit bij haar zoektocht naar de Italiaanse getuigen in het Achilli-proces en zij ontving Lavinia Wilson toen deze naar het oratorium kwam om in de Kerk te worden opgenomen. Zij was niet onbemiddeld en gaf vaak geld aan het oratorium.
Toen Newman de oratoriumschool stichtte (1859) kreeg zij de taak om de “matron” van de jongens te zijn. Voor de school opende hadden er al een aantal jongens in het oratorium gelogeerd om extern een opleiding te volgen. Vanaf de eerste plannen in januari 1857 was zij bij dit project betrokken. Zij zorgde voor het onderdak, de voeding en de verzorging van de jongens, bijzonder ook van de zieken en zwakken. In Newmans opvatting moest zij werken in loco parentis (in plaats van de ouders). Zij moest erop toezien dat de kleine jongens hun gebeden deden, enz. Zij moest de moeders schrijven over de gezondheidstoestand, enz. Zij werkte harder dan haar zwakke gezondheid toeliet.[65] Zij vond overigens net zoals Newman dat een jongen met vermeende roeping niet naar een klein-seminarie gestuurd moest worden maar naar een gewone middelbare school. De echtheid van een roeping zou vanzelf wel blijken. Deze visie was in die tijd beslist uitzonderlijk.
Zij doorstond het reeds geschetste conflict met Darnell in 1861 goed ondanks haar zwakke gezondheid.[66] Zij genoot aanzien onder de ouders van de leerlingen.
Zij stierf op 9 januari 1876, ruim een half jaar na Ambrose St John die de school leidde. Zij werd als eerste vrouw begraven op het kloosterkerkhof in Rednal.

11.3 Andere medewerksters van het oratorium

Er waren andere vrouwen die heel actief werkten in de parochie van het oratorium zoals een Mrs. Poncia (1820-1873)[67] en een Miss Farrant. Van slechts enkele van deze vrouwen is de naam bekend, hun taken en werk zijn vrijwel volledig vergeten.[68]
Deze vrouwen zetten zich in voor arme meisjes, steunden mekaar onderling, verzorgden zieken, enz. Heel wat vrouwen gaven geld in de vorm van giften of legaten. Wij weten ook dat men af en toe uitjes voor de arme parochianen organiseerde zoals een tocht naar Rednal.[69]

12 Laatste jaren.

Na de Apologia in 1864 trad Newman meer in het voetlicht. Hij kreeg zo de kans om een aantal oude contacten te herstellen. Het was de tijd van verzoening met zijn zus Jemima in 1867, zoals al eerder vermeld werd.

12.1 Magdalene Helbert

In 1869 heeft hij een korte maar belangrijke briefwisseling met Magdalene Helbert. Zij was High Church, vroom, gehuwd en moeder van vier kleine kinderen. Zij werd aangetrokken tot de katholieke Kerk maar had tegelijkertijd grote twijfels en moeilijkheden. Zij had contact met Manning. Deze verwees haar met haar vragen (met goedkeuring van haar man) door naar Newman. Haar problemen waren met name de pauselijke onfeilbaarheid en de onbevlekte ontvangenis van Maria (dogma 1854). Na een korte periode kwam er een einde aan de briefwisseling. Vijf jaar later werd zij onverwacht ernstig ziek en een dag voor haar overlijden werd zij opgenomen in de katholieke Kerk (+8 maart 1874?).[70]

12.2 Anne Mozley

Newmans zus Jemima was maandenlang ernstig ziek voor haar overlijden met kerstmis 1879. In deze periode schreef hij vaker om nieuws naar Anne Mozley (17 sept. 1809 – 27 juni 1891). Anne was de schoonzus van Jemima en Harriett Newman. Zij was overtuigd Anglicaans. Zij was voor Newman in deze periode veel toegankelijker dan Jemima en haar gezin.
Anne had overigens nog geholpen om altaarlinnen te maken voor de nieuwe kerk van Littlemore. Zij was heel kritisch op het boek van haar broer Tom Reminiscences of Oriel College and the Oxford Movement van 1882. Dit boek bevat notoir veel onnauwkeurigheden.
Anne had een goed stel hersenen en had de essays en brieven van haar overleden broer James, Regius Professor van theologie in Oxford uitgegeven. Newman had dit gevolgd en las het werk in oktober 1884. Hij legde haar toen zijn notitie uit 1874 voor over hoe een biografie (van hem) geschreven moest worden, m.n. gebaseerd op zijn brieven. Op haar 76ste, met slechte ogen, nam zij in het geheim de taak op zich om Newmans biografie van zijn Anglicaanse tijd te schrijven. Zij had toestemming om wel twee ingewijden te consulteren, nl. R.W. Church en Lord Blachford (= Frederic Rogers). Newman gaf haar de noodzakelijke papieren en liet haar haar eigen gang gaan en wilde niet weten wat zij geschreven had. Ganse pakken brieven werden heen en weer gestuurd of door William Neville naar haar woonplaats Barrow gebracht en weer opgehaald. De afspraak was dat het boek pas zou verschijnen na Newmans dood. Het verscheen in 1891 als Lectures and Correspondence of John Henry Newman during his Life in the English Church with a brief Autobiography. Edited by Anne Mozley. 2 vols, London 1891. Anne zelf stierf een paar maanden later.


13 Voetnoten

  1. Een aantal dingen zijn verder uitgewerkt en Mrs. Margareth Wilson is toegevoegd.
  2. Heel veel informatie in DM.
  3. DM 31-32, 34. (Nuneham Courtenay, Horspath en Iffley)
  4. “He could make deep things simple”.
  5. DM 121.
  6. Het gedetailleerde verhaal in: Sugg, 48-51.
  7. L.D. xii, 433.
  8. In de L.D. zijn er 218 brieven van Newman aan haar (tussen 1840 en 1878) te vinden. Bij de vrouwen scoort enkel Maria Rosina Giberne hoger met 254 brieven in een langere tijdperiode (tussen 1831-1884).
  9. Gordon Ray, The Letters and Papers of William Makepeace Thackeray, London, 1945, I, p. cxl.
  10. L.D. xi, 341.
  11. Sugg, 26.
  12. Referentie zoeken
  13. Zij vertrok op 8 december 1851 (vgl. L.D. xiv, 454, 457). Uitgebreid in Sugg, 85-99.
  14. Sophia verklaarde dat Achilli haar verkracht had in de sacristie van de San Pietro in Napels. vgl. L.D. xiv, 450 n. 2, 459 en xxxi, 27* (17 feb. 1852). Er was nog een tweede slachtoffer uit Viterbo Rosa di Alessandris, maar zij wilde niet mee naar Engeland komen. Vgl. L.D. xv, 3 n. 1; 14. Op 14 januari 1852 is Elena met haar man en M.R. Giberne al in Parijs (ibid. xv,13). Men ontdekte nog twee gevallen van verkrachtingen door Achilli (id., n. 2). Sophia Balisano en haar moeder vervoegde hen daar. Zij werd begeleid vanuit Napels door Fr. Vincent, passionist. (xv, 29 n. 2)
  15. William Francis Finlason, Report of the Trial and preliminary proceedings in the case of the Queen on the prosecution of G. Achilli v. Dr. Newman. With an introduction by W.F. Finlason, London, C. Dolman, 1852, 77.
  16. L.D. xi, 333.
  17. In deze tijd mochten vrouwen in Engeland niet hun eigen geld en goed beheren.
  18. Sugg, 228.
  19. Sugg, 153-4.
  20. B.v. "het getal van Froude" is naar hem genoemd.
  21. De data zijn 3, 4, 5, 9, 12 april, 19 en 28 mei, 9 juni en 14 juli 1844. Zie: L.D. x, 185-188; 189-192; 195-198; 200-204; 209; 237-244; 251; 264-266; 297-298.
  22. L.D. xiv, 554.
  23. Sugg, 117. L.D. xxi, 56-57.
  24. L.D. xxxii, 467, (14 aug. 1885)
  25. L.D. xii, 440.
  26. Uitgebreid verhaal in, Sugg 242-250, L.D. xv, 582-583.
  27. Sugg 111, L.D. xx, 452 (26 mei 1863)
  28. L.D. xxx, 109-110.
  29. L.D. xi, 341. Zie een bespreking van haar werken in: Robert Lee Wolff, Gains and Losses. Novels of Faith and Doubt in Victorian England, New York, John Murray, 1977, 72-91.
  30. Deze was ook een correspondente van Newman en wordt verderop besproken.
  31. Sugg, 137-140.
  32. L.D. xi, 334.
  33. Het boek handelt over en anglicaanse die katholiek wordt en uiteindelijk in het klooster intreedt.
  34. Tegenwoordig is daar het grootste pretpark van het Verenigd Koninkrijk.
  35. Sugg, 65-69.
  36. Sugg, 148. Zij beschrijft dit in een brief van 13 april 1868 aan Emily Bowles
  37. Let wel niet het oratorium.
  38. Deze datum in L.D. xxiv, 415. Patrick Maume, “Geraldine Penrose Fitzgerald… novelist, suffragist and Irish protégé of Newman”, in: The Irish Catholic, jan. 9. 2020 (https://www.irishcatholic.com/geraldine-penrose-fitzgerald-novelist-suffragist-and-irish-protege-of-newman/) vermeldt: juli 1868.
  39. L.D. xx, 598.
  40. Niet te verwarren met lady Fullerton hierboven!
  41. Een externe link: Frances Margaret Taylor.
  42. De correcte Poolse naam is:Zgromadzenie Sióstr Służebniczek Najświętszej Maryi Panny Niepokalanie Poczętej, te vertalen als: Congregatie van de zusters dienaressen van de allerheilige Vrouw Maria Onbevlekt Ontvangen. De nomenclature voor Maria is in het Nederlands en Pools duidelijk iets anders.
  43. Bojanowski was een Poolse leek (1814-1871) die vier religieuze congregaties stichtte. In 1999 is hij zalig verklaard.
  44. L.D. xiv, 540.
  45. Sugg, 239.
  46. L.D. xiv, 545-546. Her religious Children, Life of Mother Margaret Mary Hallahan, London, Longmans, Green, Reader, and Dyer, 1869. (= Life). Dit werk is van de hand van haar medezuster Francis Raphael (= Augusta Theodosia Drane, 1823-1894). Zij corespondeerde hierover met Newman op 28 mei en 13 juli 1869. L.D.xxiv, 261-263; 287. Newman citeerde uit het werk in een brief aan Pusey op 13 mei 1869, L.D. xxiv, 256-257.
  47. Life, 4.
  48. Life, 20.
  49. Deze had de katholieke kerk van Kenilworth door Pugin laten bouwen. Haar dochter Mary zou intreden bij de zusters Rosminianen.
  50. Sugg, 207.
  51. Sugg, 211.
  52. L.D. xi, 355.
  53. Voor de goede orde, zowel Ryders moeder, vrouw als zus heetten Sophia.
  54. Volgens Sugg, 177 hield Newman meer van actieve congregaties.
  55. L.D. xi, 352-3.
  56. Gepubliceerd in The Rambler, xi, Feb. 1853, 122-135.
  57. Ward I, 292-294.
  58. L.D. xv, 558.
  59. Life of Mother Margaret Mary Hallahan, 1869.
  60. L.D. xiii, 515. Bij de info alhier wordt zij kennelijk (deels) verwisseld met een andere zuster Mary Philip.
  61. Newman hield w.b. architectuur overigens meer van de klassieke of renaissance stijl uit de tijd van St. Filippus Neri. Newman verzette zich in elk geval tegen het quasi-monopolie van Pugin.
  62. Sugg, 235; 'L.D. xiv,291.
  63. L.D. xi, 348.
  64. Vgl. L.D. xiii,509.
  65. Sugg, 254.
  66. Aanleiding enz. zie Sugg, 255-257.
  67. Sugg, 239.L.D. xiii,517; xxvi,399. Zij was de vrouw van John Poncia (1814-1874), een katholieke koopman uit Birmingham. Hij was "Justice of the Peace" in Birmingham en later ook van de county Warwick.
  68. Vgl. Sugg, 240.
  69. Sugg, 241-242.
  70. Sugg, 264.