Jean-François de La Marche

Uit Apowiki


Jean-François de La Marche, bisschop van Saint-Pol-de-Léon (1729-1806)

Jean-François de La Marche

1 Jonge jaren

Jean-François de La Marche werd geboren op 4 juli 1729 in een adellijk geslacht in Ergué-Gabéric bij Quimper, in het uiterste westen van Bretagne. Hij was luitenant in het leger van koning Lodewijk XIV. In 1748 begon hij de priesteropleiding in Saint Sulpice, Parijs, hij studeerde daar tot in 1751 en vervolgde de studie aan het Collège Navarre in Parijs. Op 6 april 1756 werd hij priester gewijd in Conflans en werd hij kanunnik in Trègieur (Bretagne). Vervolgens werd hij vicaris-generaal. Dit alles was nog in de tijd van het ancien régime, waarin afkomst mede bepalend was voor de kerkelijke carrière. Kerbiriou vermeldt bijvoorbeeld uitgebreid de energie die hij moest steken in feodale problemen uit die tijd. Hij had de prebende o.a. van de Cistercienzer-abdij van Saint-Aubin-des-Bois. Op 27 september 1772 werd hij bisschop gewijd van Saint-Pol-de-Léon. Een bisschop had in die tijd niet enkel kerkelijke taken, maar ook verplichtingen binnen de "Ecclesia Gallicana". Overigens werd dit kleine bisdom vaak gezien als een opstap naar een benoeming in een belangrijkere plaats. Te oordelen naar de bronnen was hij een hardwerkende bisschop, die bv. zijn parochies visiteerde, al zijn priesters kende, werkte aan het niveau van de priesteropleiding, enz.
Hij kreeg de bijnaam "aardappelbisschop" (évêque des patates) omdat hij in de 1770-er jaren, een tijd van grote armoede, zijn priesters aardappelen bezorgde met de opdracht om hun parochianen it nieuwe gewas te leren verbouwen.

2 In ballingschap

Hij was een van de eerste en duidelijkste critici van de Constution Civile en wist, van te voren gewaarschuwd, te ontsnappen aan arrestatie op 25 februari 1791 en geholpen door smokkelaars op 3 maart 1791 naar Engeland te ontkomen. Hij landde in Mount's Bay (Cornwall) na 3 nachten op hun kleine smokkelboot te hebben doorgebracht.[1] Zijn bisdom, seminarie enz. werden door de burgerlijke overheid opgeheven. 282 priesters van zijn bisdom weigerden de eed af te leggen tegenover 27 afvalligen. de la Marche was de eerste vluchteling-bisschop die in Engeland aankwam. Hij vond een gastvrij onderkomen bij Lord Henry Arundell in Wardour, waar hij Charles Warmesly, de apostolisch vicaris van het Western District leerde kennen. Hij kon deze bijpraten over de finesses van de situatie in Frankrijk en hem de kwestie rond de eed op de grondwet uitleggen. Hier leerde hij ook de leiders van de kleine groep katholieken in Engeland kennen, o.a. de hertog van Buckingham, in wiens huis in Stowe, hij vaker verbleef. Via hem kreeg hij zo toegang tot de hoogste kringen in Engeland. Mede omdat hij aanvankelijk de hoogst geplaatste vluchteling geestelijk op het Engelse continent was en een bekwaam orgaisator was werd hij en bleef hij een van de belangrijkste leiders van de Franse geestelijkheid die nog zou volgen.

2.1 In Londen

Hij verhuisde naar Londen en besteedde veel energie aan het rechtzetten van de Engelse vooroordelen tegen de stroom van Franse geestelijken en hun katholieke gedachtengoed. Zijn residentie No. 10 Queen Street, Bloomsbury (Londen) werd hem geschonken door Mevr. Silburne (geboren Dorothy Robinson), weduwe van Sir Thomas Silburne en werd al snel het middelpunt van de Franse katholieke diaspora in Engeland. De la Marche genoot het respect van John Douglass, de apostolische vicaris van het Southren District van 1790-1812. Douglass had zoals de meeste Engelse katholieke priesters zijn opleiding in Frankrijk genoten en sprak vloeiend Frans.
Aanvankelijk droeg de geestelijkheid hun soutanes enz. zoals in Frankrijk tot een wet van 6 april 1792 dat verbood.
De toestroom van vluchtelingen m.n. bisschoppen en priesters, verder adel, met personeel en anderen kwam op gang na de wetten van 27 mei 1792. De stortvloed kwam na de wet van 26 augustus 1792 die de deportatie van alle priesters die geen eed op de grondweg aflegden binnen twee weken afkondigde. In september begon in Frankrijk de echte vervolging met de moordpartijen. Na deze gebeurtenissen kwamen zeer velen totaal berooid in Engeland aan en Engelse publieke opinie had plots veel meer sympathie voor deze vluchtelingen. Dagelijks arriveerden er honderden vluchtelingen in Engeland, de meerderheid waren geestelijken.
Er ontstonden de nodige initiatieven in Engeland om deze mensen op te vangen en te helpen. De grote toestroom van vluchtelingen duurde tot april 1793.
Om een idee te geven op 27 september verstrekte de La Marche hij de volgende informatie: er zijn 1200 priesters in Londen, waarvan hij er 400 steunt, 500-600 in Portsmouth, 100 in Dover, 50 in Canberbury en 2500 op het eiland Jersey.[2]
de La Marche gaf hij duidelijke richtlijnen aan de Franse clerus hoe zij zich in Engeland te gedragen hadden en leerde hen ook dankbaar te zijn tegenover hun Engelse weldoeners die hen met gulheid en gastvrij hadden ontvangen. Hij riep op om te bidden en te offeren voor een terugkeer naar Frankrijk.
Begin 1794 kwam er een tweede vloedgolf van vluchtelingen, priesters die m.n. in het zuiden en oosten van Frankrijk ondergedoken gezeten hadden, of dit tot dan toe verbleven in de intussen veroverde gebieden in Spanje, het huidige België, Nederland en het Rijnland. Hierna waren er wel 8000 Franse priesters in Engeland.
Op het hoogtepunt van de vervolging waren er alleen al in Londen 30 Franse bisschoppen. de La Marche zorgde voor meer dan 1200 geestelijken, waarvan hij er honderden financiëel steunde. De groep Franse leken was klein vergeleken met die van de geestelijkheid, maar ook hier waren er honderden die financiële steun nodig hadden. Het totale aantal vluchtelingen uit Frankrijk wordt op 130.000-150.000 geschat, het maximale aantal in Engeland lijkt rond de 20.000-25.000 te liggen.[3] Het juiste aantal is moeilijk te schatten, m.n. ook omdat vele vluchtelingen doorreisden naar Amerika, Canada of Nederland.
de La Marche zette zich ook in voor de gevluchte ordes en congregaties en zette een aalmoezeniersdienst op voor de verzorging van de duizenden Franse krijgsgevangenen die in de volgende decennia naar Engeland gebracht werden. In totaal waren dat er 30.000 die in schrijnende omstandigheden op vlottende pontons gevangen gehouden werden.[4]De oorlog met Frankrijk zou pas definitief eindigen in 1815.
Queen Street werd, zoals vermeld, het centrum voor de hulp aan de Franse ballingen. Het was volledig operationeel op het einde van 1792. De Fransen noemden het "La Providence".
Hij greep ook in bij wangedrag van geestelijken en trad vaak op als gemachtigde namens de Engelse apostolisch vicarissen in "Franse" aangelegenheden.
Hij was een grote steun voor de charitatieve en educatieve werken van de Franse geestelijkheid, m.n. het grote werk van Abbé Carron in London.
de La Marche genoot duidelijk het respect en de steun van de Franse bisschoppen die hem later volgden in ballingschap. Hij hield vast aan een gescheiden Franse katholieke gemeenschap in Engeland. Hij had immers de hoop dat men naar Frankrijk zou kunnen terugkeren. Onnodig te zeggen dat hij ook de nodige tegenstand, onbegrip en oppositie ontmoette bij zijn werk voor de ballingen.
Hij werd overigens vicaris-generaal van John Douglass. bevoegd voor de zorg voor de geïmmigreerde clerus en leken.

3 Einde

Door het concordaat van 16 juli 1801 werd zijn bisdom Saint-Pol-de-Léon opgeheven. Mede daardoor had hij, zoals vele ballingen, moeite met dit concordaat. Het concordaat leidde m.n. onder de Franse bisschoppen in Engeland tot een opflakkeren van het gallicanisme.[5] In 1802 keerden, na het concordaat, meer dan 2000 priesters terug naar Frankrijk. De rest bleef in Engeland en de La Marche zette zijn zorgen verder. Pius VII eiste in de breve "Tam Multa"van 15 augustus 1801 dat alle bisschoppen (in ballingshcap) afstand deden van hun rechten. De breve breikte Engeland op 15 september en binnen 10 dagen werd hun aftreden verwacht. Vrijwel allen deden dit niet en men consulteerde de Franse bisschoppen in Spanje en Duitsland. Ook de La Marche weigert af te treden, aanvankelijk was bv. de inhoud van het concordaat ook niet bekend. Het aantal bisdommen in Frankrijk werd overigens behoorlijk gereduceerd. De bisschoppen die niet aftraden, wilden geen schisma veroorzaken, bleven in Engeland en zagen daarom af van het uitoefenen van hun taken en bevoegdheden.
de La Marche wilde niet aftreden, terwijl voor de rest in alles zijn trouw aan de paus buiten twijfel is.
Jean-François de La Marche stierf op 25 november 1806 in Londen en werd begraven op het kerkhof St. Pancras, waar veel Franse katholieken begraven werden. St. Pancras was een van de kerken waar de katholieken hun diensten mochten houden.
Op 8 augustus 1866 werd zijn stoffelijk overschot opgegraven en op 18 september 1866 in de kathedraal van St. Pol bijgezet.

4 Voetnoten

  1. Kerbiriou, 351.
  2. Kerbiriou, 398.
  3. Carpenter, 39-41.
  4. Kerbiriou, 454-455.
  5. De spreekbuis van de anti-concordisten was de priester-schrijver Pierre-Louis Blanchard, in 1802 publiceerde hij Controverse pacifique.. Deze wist nogal wat clerus, maar vrijwel geen gelovigen, achter zich te krijgen. Deze beweging, naar hem ook wel blanchardisme genoemd, wilde eigenlijk het herstel van het ancien régime. De beweging, volledig irrelevant in de nieuwe situatie, loste na enkele tientallen jaren vanzelf op.

5 Literatuur

  • Dominic Aidan Bellenger, The French Exiled Clergy in the British Isles after 1789, Bath, Downside Abbey, 1986, 99-104.
  • Kirsty Carpenter, Refugees of the French Revolution. Émigrés in London, 1789-1802, Houndmills, Palgrave, 1999.
  • Louis Kerbiriou, Jean-François de La Marche : evêque-comte de Léon (1729-1806): étude sur un diocèse breton et sur l'émigration, Quimper, Le Gozaiou, 1924.