Les 11: Newman, de laatste jaren (1875-1890)

Uit Apowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 11 apr 2023 om 10:39
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

1 Inleiding.

Na het onverwachte succes van The Letter to the Duke of Norfolk vertelde Newman aan zijn medebroeder William Neville dat hij nu weer tegenslagen verwachtte.

2 Het leven in het oratorium.

Brieven schrijven was een groot deel van Newmans dagtaak. Het was een middel om zijn gedachten wat informeler dan in zijn boeken en artikels uit te drukken. Het was de manier waarop hij persoonlijke invloed had op heel veel mensen. In 1866 schreef hij aan Sir John Coleridge naar aanleiding van diens Life of Keble dat een biografie moest zijn zoals Hurrell Froude dat gedaan had in zijn Becket, nl. het weergeven van de brieven met zo weinig mogelijk commentaar. Newman bewaarde de brieven die hij kreeg en maakte kopieën van zijn belangrijkste brieven. Van sommige moeilijkere brieven bewaarde hij ook het klad of de eerste opzet. Vanaf 1874[1] klaagde hij dat het schrijven niet meer zo vlot ging en dat hij het moeilijker vond om te beginnen met schrijven, maar dat als hij eenmaal bezig was het wel weer ging. Hij besteedde veel tijd aan het ordenen van zijn brieven. Na zijn 70ste schreef hij de notities die hij met potlood in zijn dagboeken gemaakt had helemaal over met pen, en voegde toelichtingen toe over aanleiding, gebeurtenissen en achtergronden die nodig waren voor een juist begrip van een brief of bewering.[2]
Newman schreef zoals de meeste tractarians, d.w.z. zonder literaire franjes. In zijn brieven vinden wij zelden het sarcasme, de humor of gevatheid die hij overduidelijk beheerste en die wij bv. vinden in Present Position. Newman kon zich als geen ander inleven in de geest van zijn correspondenten. Daarom schreef hij over hetzelfde onderwerp naar zijn verschillende correspondenten steeds op een andere aangepaste wijze.[3] Droge humor is echter wel vaak te vinden in zijn brieven aan intieme vrienden. Newman vermeed te argumenteren met mensen van wie hij wist dat zij niet voor openstonden voor een bepaalde discussie. Hij was altijd op zoek naar een gezamenlijke uitgangspunt (first principles) en vermeed zinloze discussies over dingen waarover men geen gezamenlijk vertrekpunt deelde. Hij vermeed ook altijd alle vertoon van geleerdheid. Altijd ademen zijn brieven zijn band met God.
Newman had duidelijk een voorliefde voor hen die oprecht op zoek waren naar de waarheid, maar deze (nog) niet konden vinden.[4]
Newman koesterde zijn vrienden en de verjaardagen van mensen en gebeurtenissen, overlijdensdata, enz.
Veel tijdgenoten ervoeren Newman als een zeer innemende man, dit geldt zowel voor gelovigen als sceptici, intellectuelen als niet-intellectuelen, mannen zowel als vrouwen.[5] Mensen waren blij hem te ontmoeten. Newman hield van muziek en speelde viool, eerst als jongen, later met Blanco White en na jaren pauze nam hij de draad weer op nadat hij in 1864 een viool van Rogers en Church gekregen had. Hij hield het meeste van Beethoven.[6]

3 Het heengaan van Ambrose St John.

Kort na het succes van de Letter to the Duke of Norfolk kreeg Newman een nieuwe beproeving te verwerken toen zijn vriend Ambrose St John, die voorbestemd was om hem op te volgen als leider van het Oratorium, in de lente van 1875 plots psychisch gestoord werd. St John had, naast zijn taken in de kerk en school, wel zes uur per dag (ook ‘s nachts) gewerkt aan de vertaling van Fesslers boek over de pauselijke onfeilbaarheid,[7] dat Newman benutte bij zijn Letter to the Duke of Norfolk.[8] Het werd gepubliceerd in januari.[9] Hij zakte in elkaar op 28 april 1875, nadat hij de vorige dag lang in de zon gewandeld had om naar de opening van een kapel van de passionisten in Harborne te gaan. De astmatische St John had waaschijnlijk een zonnesteek opgelopen. Vier weken lang was hij zijn geestelijke vermogens kwijt en was hij soms agressief. Hij stierf tot Newmans grote verdriet op 24 mei 1875 op de boerderij van het oratorium in Ravenhurst, (2 km. van Edgbaston) waar de sportvelden van de school waren.
Het is een legende dat Newman zich naast hem op het bed wierp nadat hij gestorven was.[10] St John was samen met Mrs Wootten de dragende kracht achter de school. Zij stierf ruim een half jaar later op 9 januari 1876 en werd opgevolgd door de bekeerlinge Emily Bowles, wiens broer lid was van het oratorium. Newman leed onder het heengaan van zijn vriend, die hem gedurende 32 jaar vergezeld had, en die men tijdens hun gezamenlijk verblijf in Rome zijn bewaarengel genoemd had. Hij droeg het gemis moedig.[11] In de zomer van 1876 was hij nog eens in Cambridge.[12]
Op 23 juli 1876 schreef Newman de instructie voor William Neville voor na zijn dood. Hij wilde in het graf van Ambrose St John begraven worden. Het was overigens het gebruik binnen het Oratorium om twee man in een graf te begraven op het kerkhof in Rednal. Newman had oorspronkelijk gewild dat St John hem zou opvolgen en ook zijn literaire nalatenschap van na 1845 (na de Apologia) zou beheren.
In september kreeg Edward Caswall een hartaanval in Noorwegen. Hij was de laatste van de drie mannen (naast St John en Joseph Gordon) die Newman onvoorwaardelijk gesteund hadden.[13] Caswall keerde terug, leek een tijdlang stervend, leefde meer dan een jaar als een invalide[14] en stierf op 2 januari 1878.[15]
Newmans correspondentie was zo druk als nooit te voren.
Op 16 oktober kwam Thomas Arnold jr. op bezoek met het verzoek om terug in de Kerk te worden opgenomen.
Newman concentreerde zich nu op zijn werk in het oratorium en de heruitgave van The Via Media (in twee delen, vanaf eind november 1876), waarvoor hij een uitgebreide nieuwe inleiding schreef. Het eerste deel was de derde uitgave van Lectures on the Prophetical Office; het tweede deel bevatte een aantal Tracts en brieven. De inleiding voor het eerste deel is zijn laatste en grootste werk over ecclesiologie.[16] Het werd goed ontvangen door de Jezuïeten in The Month en The Contemporary Review[17] en door Ward in de Dublin Review, maar kreeg uiteraard niet de aandacht die The Letter to the Duke of Norfolk gekregen had.
In mei 1877 kreeg hij één van de drie tekeningen die Lady Coleridge van hem maakte. In 1866 had Thomas Wooner een buste van hem gemaakt en in 1867 werd een portret van hem geschilderd door W.T. Roden in Birmingham.
Deel één van de Via Media verscheen in augustus 1877 en deel twee in november. Eind juni was hij begonnen aan de heruitgave van de Development.

4 Het weerzien met/van Oxford.

Na de publicatie van de Grammar (1870) en van The Letter to the Duke of Norfolk (1875) meende Newman dat zijn actieve jaren voorbij zouden zijn. Er wachtten hem echter nog een aantal aangename verrassingen.
Op 15 december 1877 ontving Newman totaal onverwacht een uitnodiging van Samuel William Wayte, de president van Trinity College waar hij vroeger gestudeerd had, om ere-fellow (de eerste ooit) te worden. Newman was blij verrast en schreef onmiddellijk terug dat hij het accepteerde.[18] Hij informeerde hierover Ullathorne, zodat deze eventuele bezwaren kon kenbaar maken.
Trinity College lag hem nauw aan het hart. Zo keert hij op 26 februari 1878 voor het eerst na 1845 naar Oxford terug. Zijn medebroeder William Neville, toevallig ook een oud-student van Trinity, vergezelde hem. Hij ontmoette er zelfs nog zijn oude tutor Thomas Short, een blinde man van bijna negentig jaar. Hij bezocht Oriel College, ontmoette Pusey en bezocht het nieuw opgerichte Keble College.[19] The Times vermeldde het feit van het ere-fellowship op de voorpagina. Newman droeg de nieuwe editie van de Development op aan de president en fellows van Trinity. Hij zou nog herhaalde malen terugkeren naar Oxford en Littlemore. Hij was in aanzien hersteld.
Tegelijk hoorde hij dat Oriel College een portret van hem besteld had bij de beroemde portretschilder W.W. Ouless. Dit werd gemaakt en aan Newman geschonken. Het hangt nu in het oratorium. Ook zijn parochie in Birmingham eerde hem met een schilderij. Gladstone verwees naar hem in een publieke speech op een zeer lovende toon.
In deze periode begon hij de brieven van John Keble te sorteren. Hij schonk ze vervolgens aan Keble College. Hij besloot ook na lang aarzelen zijn Treatises of St. Athanasius te publiceren in de uniforme editie in het volume Tracts theological and Ecclesiastical.
Volgens de oratorianen waren de jaren 1875-1879, ondanks deze aangename verrassingen, “sad years” voor Newman.[20] Hij was stil en maakte een depressieve indruk. De dood van Ambrose St John wierp een schaduw die niet kon worden weggenomen. William Neville was nu degene die zich direct om Newman bekommerde en hem overal vergezelde.
Nog steeds was hij bezig met de revisie van zijn werken. Het laatste was zijn Athanasius, waaraan hij met kerstmis 1878 werkte. Zijn gezondheid was nog altijd goed.

5 Newman, kardinaal.

In februari 1878 eindigde het 32-jarige pontificaat van Pius IX. De nieuwe paus werd Vincenzo Pecci onder de naam: Leo XIII (1878-1903). Deze streefde vanaf het begin van zijn pontificaat naar verzoening tussen de Kerk en de moderne wereld. Dat betekende echter niet dat hij de feitelijke situatie van Rome in Italië accepteerde. Met kerstmis 1878 ontving Newman een geschenk van de paus: een ondertekende prentje uit zijn persoonlijk brevier. Een van Newmans penitenten die in Rome in de huishouding werkte had het van de paus gekregen bij een audiëntie. Op 21 maart 1878 vermelde de Standard dat in Rome het gerucht ging dat de paus Newman tot kardinaal wilde creëren. Voor Newman was het niet meer dan het zoveelste valse of wilde gerucht.[21]
Henry Fitzalan Howard, de hertog van Norfolk, de informele leider van de Engelse katholieke leken,[22] tezamen met Lord Petre en Lord Ripon vatte het idee op om Newman voor te dragen voor de kardinaalshoed.[23] De hertog consulteerde hierover zijn neef kardinaal Howard toen deze in juli 1878 in Londen was. De hertog en zijn vrienden verzekerden zich van de steun van Manning, die een aanbevelingsbrief (2 augustus) klaarmaakte voor kardinaal Nina (staatssecretaris). Manning zei daarop de taak op zich te nemen en de zaak in Rome persoonlijk voor te leggen. Kardinaal Howard zou een brief van Manning krijgen en deze aan kardinaal Nina voorleggen. Tijdens een privé-audiëntie begin december 1878 dropte de hertog -overigens een oud-leerling van de oratoriumschool- deze suggestie persoonlijk bij de paus en ontdekte tot zijn verbazing dat Manning dit niet gedaan had. Zijn neef kardinaal Howard, die nog niet in Rome was teruggekeerd, had de brief ook nog niet doorgegeven. De paus bleek niet afwijzend te staan tegenover het zeer ongewone verzoek van de hertog.
Op 29 van januari 1879 kreeg Manning een brief van het Staatssecretariaat om uit te vissen hoe Newman zou reageren op de uitnodiging om kardinaal te worden. Manning informeerde prompt bij Ullathorne.[24] De bedoeling van de kardinaalscreatie was dat Rome zo eenduidig Newmans loyauteit en orthodoxie zou erkennen en definitief de indruk zou wegnemen dat Newmans apologetische werken niet echt katholiek zouden zijn. Het lijkt erop dat de paus zelf al eerder met dat idee gespeeld heeft. De paus had overigens toen hij nog nuntius in Brussel was de Oxford-beweging van dichtbij gevolgd.[25] Eind 1845 ontmoette hij Barberi vlak nadat deze Newman in de Kerk had opgenomen, toen hij hem vroeg om een nieuwe stichting te doen in Vlaanderen.[26] Hij wilde de richting van zijn pontificaat duidelijk maken in zijn eerste kardinaalscreatie.
De man achter de schermen Henry Fitzalan Howard, de 15de hertog van Norfolk en Ullathorne raadde Newman aan om te accepteren. Newman zag echter één groot probleem, nl. in die tijd werden kardinalen die geen residerend bisschop waren geacht in Rome te verblijven. Zijn eerste antwoord aan Ullathorne vermeldt ook dat hij dacht dat Manning hem op deze manier naar Rome wilde sturen. Hij stelde dat hij dankbaar was voor het aanbod, maar dat hij tegelijk vroeg om zijn dagen in het Oratorium te mogen slijten.[27] Deze korte brief kan bij oppervlakkige lezing weliswaar als een afwijzing gezien worden, maar is het duidelijk niet. De begeleidende brief van Ullathorne maakte onmiskenbaar duidelijk dat Newman wel degelijk wilde accepteren.[28] Manning beloofde ook nu weer om de brief van Newman en het begeleidend schrijven van Ullathorne naar Rome te sturen.[29] Manning stuurde daarop de brief naar Rome maar vermelde de begeleidende brief van Ullathorne, die expliciet maakte dat Newman dankbaar aanvaardde, niet. Het is onmogelijk om hier bij Manning nog goede wil te veronderstellen.
Op 4 februari stuurt Manning een kopie van het Engelse origineel van zijn brief aan kardinaal Nina naar Newman. Hij vermeldt hierin niet wat zijn verdere actie zal zijn.[30] Newman antwoordde weer dat hij de eer in ontvangst wilde nemen, als hij maar in het oratorium mocht blijven.[31]
Op 10 februari stuurde Manning vanuit Parijs een brief aan de hertog van Norfolk dat Newman het aanbod had afgewezen en dat hij een brief in deze zin naar Rome gestuurd had. Op 11 februari (zonder de vorige brief te kennen), schreef Ullathorne opnieuw een brief naar kardinaal Nina om duidelijk te maken dat hij zeker wilde zijn dat men zou weten dan Newman wel degelijk accepteerde. Ullathorne stuurde copieën van zijn twee brieven aan Manning naar Newman. Het is duidelijk dat hij nattigheid voelde.[32] Manning had zoals vermeld de begeleidende brief van Ullathorne niet meegestuurd.
Op 18 februari vermeldde The Times dat Newman de kardinaalshoed geweigerd had. Het was voor iedereen duidelijk dat de bron van dit alles Manning zelf was, via zijn secretaris Daniel Gilbert.[33] Newman schreef in een notitie voor hemzelf, in een brief aan de hertog van Norfolk (20 februari) en aan een aantal andere ingewijde vertrouwelingen van de hertog, zijn protest dat “some one” (= Manning) de vrijheid genomen had om zelf zijn brief te interpreteren en te censureren nog voor de paus gezien had.[34]
Op 21 februari bevatte The Times de felicitaties van de Catholic Union aan Newman bij gelegenheid van het feit dat hem de kardinaalshoed aangeboden was. Dit nieuws veroorzaakte een vloed van felicitatie-brieven. The Times vermeldde niet of Newman aanvaard had of niet. Newman was nu niet meer aan geheimhouding gebonden. Zijn katholieke vrienden drongen erop aan te accepteren, terwijl anglicanen zoals W.J. Copeland en Pusey blij waren dat hij geweigerd had of zou hebben. Newman kon alleen maar zeggen dat hem formeel nog geen kardinaalshoed aangeboden was.
De hertog van Norfolk schreef daarop (22 februari) naar Manning in Rome met de vraag wie hem verteld had dat Newman geweigerd had en hij verzocht hem de paus uit te leggen dat dat niet zo was. Manning gaf toe dat hij de brief van Newman aan Ullathorne zo geïnterpreteerd had en dat het alleen maar een ernstig misverstand was en dat hij het gedaan had uit liefde voor Newman. Manning kon nu niet anders dan de situatie rechtzetten.[35]

5.1 De benoeming

Op 1 maart vernam Newman officieel zijn kardinaalscreatie per brief en telegram[36] en opnieuw op 11 maart,[37] met daarin de dispensatie (al bij de audiëntie met Manning op 25 februari verleend) om in Birmingham te mogen blijven. De officiële oorkonde arriveerde op 15 maart.[38]

Blason de John Henry Newman Cardinal

In zijn benoemingsoorkonde werd zijn geniale visie, geleerdheid en vroomheid bij de uitoefening van zijn ambt vermeld. Toen Newman het nieuws vernam zei hij: “The cloud is lifted from me for ever” ofwel: De hemel is definitief opgeklaard.
Newman werd overstelpt met felicitaties. De eerste publieke huldiging was die door de Ierse parlementsleden op 4 april in het huis van T.W. Allies in Londen.
Op dinsdag na Pasen 16 april 1879 reisde Newman af naar Rome, samen met William Neville. Bij aankomst in Rome (24 april) stuurde hij een brief naar het oratorium met het verzoek aan de communauteit om uit te zoeken of de woorden “Cor ad cor loquitur” (Hart spreekt tot hart), die hij als wapenspreuk nam te vinden waren in de Vulgaat of bij Thomas a Kempis. Kennelijk was hij vergeten dat het woorden van St. Franciscus van Sales zijn en dat hij ze in een brief aan bisschop Moriarty,[39] en in Idea of a University (p. 410) al geciteerd had.[40] Het wapenschild “a fesse dancetté between three hears gules” kwam van zijn vader die het gebruikte op zijn zegels en boeken.[41]
Op 27 april had Newman een audiëntie bij de paus, waarbij de paus heel amicaal zijn beide handen vastnam. Tijdens zijn hele verblijf in Rome was Newman zeer zwaar verkouden en ziek en bracht hij nogal wat tijd in bed door.
Op 12 mei vond het consistorie plaats waarin hij tot kardinaal werd gecreëerd. In het Palazzo della Pigna, de residentie van kardinaal Howard, in het gezelschap van vooral Engelsen en Amerikanen, nam Newman die dag het zogenaamde Biglietto in ontvangst, waarmee hij officieel van zijn verheffing tot kardinaal, op de hoogte gebracht werd. Zoals toen gebruikelijk hield Newman toen een toespraak, de zogenaamde Biglietto-speech,[42] waarin hij terugblikte op zijn levenslange verzet tegen het religieuze liberalisme, d.w.z. het rationalisme dat de westerse cultuur wil beroven van zijn geestelijke waarden. De volledige tekst ervan verscheen de volgende dag (via telegrafie) reeds in The Times. Op 13 mei ontving hij de kardinaalshoed (biretta) van de paus en twee dagen later was er een publiek consistorie waarin hem deze officieel gegeven werd. Zijn titelkerk werd de San Giorgio in Velabro, waar hij overigens nooit geweest is. De dag na het consistorie veranderde zijn verkoudheid in longontsteking. Hij zag geen kans meer om een van de andere kardinalen of de paus te ontmoeten.
In Rome schreef hij nog een lang antwoord aan William Froude, die hem een brief van meer dan 50 pagina’s gestuurd had, over geloof en zekerheid.[43] Zijn vrouw die in 1857 samen met hun kinderen katholiek geworden was, was reeds overleden in 1878. Nog voor Newman de brief kon versturen bereikte hem het bericht dat Froude zelf aan dysenterie gestorven was in Simonstown, Zuid-Afrika op 4 mei 1879. Op 27 mei gaf hij de opdracht aan John Norris om in het oratorium de kamer naast de zijne tot privé-kapel om te vormen.[44]
Op de terugweg wilde hij langs het oratorium in Turijn gaan en langs Döllinger in München in een poging deze terug te winnen. Ook wilde hij in Autun een paar dagen verblijven em er Maria R. Giberne (Zr. Maria Pia) op te zoeken. Zijn gezondheidstoestand stond dit echter niet toe. In Macon verbood de dokter hem om de omweg over Autun te maken.[45] Op 1 juli was het terug in Birmingham.
In de herfst had hij een conflict met zijn mede-oratoriaan Arthur Wollaston Hutton (1848-1912), een bekeerde Anglicaanse geestelijke die op het punt stond priester te worden. Newman vroeg Hutton een paar passages in de inleiding van zijn geplande boek tegen de geldigheid van de Anglicaanse wijdingen aan te passen. Hutton reageerde hierop furieus.[46] Hutton zou vier jaar later uittreden (november 1883) en zelfs zijn Christen-zijn afzweren[47] en een onderwijzeres van de oratoriumschool trouwen. Hij zou na Newmans dood een boek met bittere herinneringen aan Newman publiceren.
De vaak geciteerde uitspraak van Leo XIII over Newman “Il mio cardinale”, sprak deze tijdens een privé-audiëntie op 26 januari 1888 tot Lord Selborne en diens dochter Lady Sophia Palmer.[48]

6 De laatste jaren.

Newman kon zich niet onttrekken aan de nodige gelukwensen en recepties die hem in Engeland wachtten. Hij bezocht ook het oratorium van Londen dat hem zoveel pijn had bezorgd. Ook ontmoette hij een paar keer kardinaal Manning.
Op kerstdag 1879 ontving hij een telegram waarin hem de dood van zijn zus Jemima (71) gemeld werd. Hij had dit nieuws overigens verwacht, omdat zij al een tijd ernstig ziek was.[49]
Op 8 mei 1880 was hij in Londen in Norfolk House in St. James Square waar de hertog een aantal diners en publieke recepties ter zijner ere gaf. Hier kwam de katholiek geworden Lord Ripon hem groeten, op de dag voor zijn afreis als onderkoning van India. Ook de dichter Matthew Arnold kwam, deze wilde één keer in zijn leven Newman ontmoet hebben. Newman sprak in Londen ook voor het oratorium en voor de Catholic Union.
Later die maand bezocht hij Oxford, waar er op 22 mei een schitterende receptie was in Trinity, bij gelegenheid van de Gaudy. Hij ontmoette er ook Pusey. Op zondagmorgen en -avond preekte hij er in de nieuwe Jezuïetenkerk St. Aloysius.
In 1880-84 wilde hij nog een keer naar Rome gaan om daar te spreken met collega-kardinalen en de H. Vader over de moderne het anti-Christelijk denken en de problemen van de bijbel- en historische kritiek. Hij brak echter twee ribben op 25 januari 1880 en zo kwam er niets terecht van dit plan.[50] Newman was zich heel erg bewust van de noodzaak om het geloof te verdedigen tegen het opkomende ongeloof. Hij maakte zich grote zorgen over twee groepen: zij die buiten de Kerk naar agnosticisme neigden en zij die binnen de Kerk dreigden af te vallen als er geen antwoord kwam op de grote vragen die de moderne natuurwetenschap en het historisch onderzoek met zich meebrachten.[51]
Op 14 oktober 1881 stierf een goede kennis moeder Imelda Poole, provinciale van de Dominicanessen. Na haar dood bezocht hij haar klooster in Stone (Torquay).[52]
Het aantal leden van het oratorium steeg intussen gestaag, een groot deel van hen waren oud-leerlingen van de school. Volgens een brief van 23 januari 1882 waren 7 van de 12 fathers óf oud-leerlingen óf oud-leraars.[53]
In juni 1882 ontving hij het boek van Tom Mozley, de man van Harriett: Reminiscences: Chiefly on Oriel College and the Oxford Movement. Het boek bevat veel intussen beruchte onnauwkeurigheden met o.a. foute en pijnlijke verwijzingen naar Newmans vader en diens ongelukkige carrière. Newman vond het pijnlijk maar reageerde niet. Wat hem en nog meer zijn broer Francis het meest ergerde was de bewering dat zijn moeder hen een calvinistische opvoeding gegeven had.[54]
In april 1882 tekende hij een petitie tegen de bouw van een kanaaltunnel.[55] Hieruit blijkt hoezeer hij een kind van zijn tijd was en hoe "Engels" of patriotistisch hij dacht.
In 1882 werkte hij aan de publicatie van William Palmers (1811-1879, katholiek vanaf 1855) Russian and Eastern Travels. William Palmer (van Magdalen) had hem in zijn testament alle brieven en papieren (uit 1840-41) hieromtrent vermaakt. Het werpt licht op het geloof in Rusland en de plaats van de Russisch-Griekse kerk in het Christendom.[56] Het boek Notes of a Visit to The Russian Church verscheen in november 1882.
Op 26 september 1882 stierf Pusey[57] en diens leerling H.P. Liddon gaf vervolgens zijn leerstoel H. Schrift terug. Hiermee was er een religieus vacuüm in Oxford. Newman hoopte nu op actie ook in Rome zodat er eventueel een katholiek benoemd kon worden. Kennelijk hadden de Jezuïeten capabele kandidaten.[58] In november stierf ook Edward Hawkins.
De secularisatie van Engeland ging een stap verder toen Gladstones nieuwe regering probeerde de Affirmation Bill door te drukken in 1883. Hierin werd de eed, met daarin de naam van God, voor parlementsleden vervangen door een belofte van trouw. Dit was m.n. bedoeld om de atheïst Charles Bradlaugh toegang tot het parlement te geven. Newman weigerde om deel te nemen aan acties hiertegen. Hij zag niet in wat voor zin het had te protesteren “against abolishing the Parliamentary recognition of Almighty God”.[59] In juni liet hij Oriel College weten dat hij helaas niet op hun uitnodiging kon ingaan om met de fellows te dineren vanwege zijn ouderdom.[60]
In december 1883 hoorde hij dat zijn vroegere vriend Mark Pattison van Oriel die hij na 1845 slechts één keer gezien had ernstig ziek was. En alhoewel hijzelf ook ziek was bezocht hij Pattison in Oxford op 9 januari 1884.[61] Pattison stierf in de lente.
Hij publiceerde in februari 1884 “On the inspiration of Scripture” in het tijdschrift The Nineteenth Century. Dit artikel is een uitwerking van notities vanaf 1861 en is een nieuwe en genuanceerde kijk op deze materie.[62]
In maart 1884 kreeg hij een uitnodiging van Philip Gordon (broer van Joseph), de leider van het oratorium in Londen om de opening van hun nieuwe kerk bij te wonen. Newman wees dit af.[63] Op 22 maart stierf zijn excentrieke broer Charles.[64] Newman kreeg voortdurend uitnodigingen, zoals van Trinity College, maar wees de meeste af vanwege zijn voortschrijdende leeftijd.[65] In deze tijd klaagde hij herhaaldelijk over het feit dat hij moeilijk kon schrijven, hetgeen ook zijn gedachtegang bemoeilijkte.[66] Hij begon steeds moeilijker te lopen en te horen, voor de rest was hij oud maar gezond.[67]
Hij gaf Anne Mozley, die hij bewonderde om de manier waarop zij de brieven van haar broer James had uitgegeven, in oktober 1884 de vrije hand om de biografie van zijn Anglicaanse tijd te beschrijven.[68] Hij wilde het resultaat zelf niet lezen en er ook verder niet bij betrokken zijn. Zij mocht het pas uitgeven na zijn dood.
Hij voelde zich ook geroepen in oktober 1884 om een paar opmerkingen over hem in zijn Orieltijd in Lord Malmesburys Memoirs of an Ex Minister, an Autobiography, 2 vols. recht te zetten.[69]
Eind januari 1885 begon Anne aan de biografie die zij in twee volumes zou publiceren in het jaar na Newmans dood: Lectures and Correspondence of John Henry Newman during his Life in the English Church with a brief Autobiography. Vanaf deze tijd nam het aantal brieven dat hij schreef evenals de lengte ervan snel af. Schrijven werd moeilijk. Vaak antwoordde hij met een voorgedrukt formulier (litografie) met een tekst erop als: "I regret to say I am too old to attempt to answer letters".[70] Langere brieven dicteerde hij.[71]
Naast zijn kloosterleven en een uitgebreid gebedsleven bleef Newman geïnteresseerd in literaire en politieke gebeurtenissen.[72] Begin april 1885 kreeg hij van de zus (Mrs. Mary Murphy) van Frank Power, de correspondent van The Times in Khartoem (Soedan) een exemplaar van de pocketeditie van zijn The Dream of Gerontius. Het was het exemplaar dat generaal Gordon bij zich droeg en waarin hij opmerkingen geschreven had tijdens het beleg van Khartoem, waarbij hij het leven liet (+ 26 jan. 1885).[73] Newman had deze fatale veldtocht gevolgd en was bedroefd om het leed dat er veroorzaakt werd. Hij had tijdens dit beleg drie kaarten van het gebied op zijn kamer hangen, waarvan er nu nog twee hangen.
In mei 1885 begon de laatste controverse van zijn leven met A.M. Fairbairn, een congregationalist (kort daarna hoofd van Mansfield College, Oxford) die hem in een artikel in The Contemporary Review beschuldigde van religieus scepticisme. Volgens hem verplaatste Newman het bewijs voor de godsdienst van de sfeer van de rede naar de sfeer van het geweten en de verbeelding (imagination). Newmans antwoord werd “The Development of Religious Error” in het oktobernummer van hetzelfde tijdschrift.[74] Op 2 december 1885 stierf Maria R. Giberne in Autun. Van 28-30 maart 1886 verbleef hij in Londen bij Dean Church voor de uitvaart van de hertogin van Norfolk.[75]
In de zomer van 1886 begonnen zijn krachten duidelijk af te nemen. Op 29 september schreef hij dat hij te zwak was zelfs om maar te dicteren.[76] Heel zijn leven had hij vaak last van ogen en tanden, van zenuwachtigheid en pijn in de vingers. Vaker was hij ernstig overwerkt of ziek van verkoudheid. Op 18 augustus 1887 kreeg hij bezoek van zijn 81-jarige bisschop Ullathorne, die net (11 augustus)[77] zijn ontslag had aangekondigd. Bij zijn vertrek knielde Newman voor hem en vroeg om zijn zegen. Later zei Ullathorne: “I felt annihilated in his presence: There is a saint in that man!”[78]
Zijn krachten bleven afnemen. Het enige dat hij nog kon was korte brieven schrijven of dicteren. Op 1 januari 1888 preekte hij voor de laatste keer bij het priesterjubileum van Leo XIII. In juni 1888 maakte hij zijn testament op waarin hij William Neville tot literaire executeur benoemt.[79] In juli ging hij voor de laatste keer op vakantie in Wales. Op het einde van oktober maakte hij een zware val en ontving hij de laatste sacramenten. Maar hij herstelde.
In maart 1889 stierf Ullathorne en in september schreef Newman een felicitatiebrief naar Manning voor zijn historische interventie bij de staking van de dokwerkers in Londen waarvoor hij alom geprezen werd.[80]
In november 1889 kwam hij nog persoonlijk tussenbeide in de Cadbury chocolate works in Bournville, waarvan de Quaker eigenaars eisten dat alle personeelsleden elke dag bijbelles volgden. Het gevolg was dat de plaatselijke pastoor katholieke meisjes verbood om er te gaan werken. Newman ging er persoonlijk naartoe en maakte er een grote indruk door zijn Christelijke geest. Het gevolg was dat de katholieke werksters een eigen studieruimte kregen.
Eind november stierf Lord Blachford (=Frederic Rogers), de meest intieme vriend die Newman ooit had, zelfs meer dan Hurrell Froude. Deze vriendschap duurde tot Newmans overgang naar de katholieke Kerk. Volgens William Neville hield Newman hem voor de intelligentste van al zijn vrienden. Hij had hem in 1885 nog geconsulteerd tijdens de controverse met Fairbairn.
Met kerstmis 1889 celebreerde Newman voor de laatste keer de H. Mis. Hij bleef helder van geest. In begin juli kon hij nog een korte toespraak houden tot de Catholic Truth Society in Birmingham. Eind juli was hij bij de prijsuitreiking van de school en hield zoals gebruikelijk een persoonlijk gesprek met elke jongen die afstudeerde.

6.1 Zijn overlijden

Op 9 augustus 1890 zag hij zijn nicht Grace Langford, de dochter van Tom en Harriett Mozley, die hij niet meer gezien had sinds 1843 toen ze 3 jaar oud was. Grace woonde vanaf haar huwelijk met William Langford in 1864 in Australië. Zijn laatste brief(je) van 2 augustus 1890 was een antwoord op haar telegram waarin zij vroeg of hij haar de volgende week kon ontvangen. Hij zei beschikbaar te zijn.[81]
John Henry Newman stierf op maandag 11 augustus 1890 om 20.45 uur in het bijzijn van zijn medebroeders aan longontsteking. Zijn begrafenis werd door duizenden bijgewoond. Op zijn graf staan de woorden die hij zelf had uitgekozen, “Ex umbris et imaginibus in veritatem” ("Uit schaduwen en schimmen naar de waarheid").[82] Hij werd begraven op 19 augustus in het graf van Ambrose St John op het kerkhofje naast het buitenverblijf van het Oratorium in Rednal (ca 15 km ZW van het centrum van Birmingham) aan de rand van de Lickey Hills.

7 Slot

Met Newman ging ongetwijfeld de grootste zoon van de katholieke Kerk van Engeland uit de 19de eeuw heen. Hij was zeker de belangrijkste bekeerling van na de reformatie. Hij werd na zijn overgang een hele tijd miskend en verguisd, maar herwon de harten van alle katholieken. Later werd hij definitief in ere hersteld als kardinaal. Hij was een deemoedig man die altijd probeerde om het “vriendelijk licht” te volgen. Hij had een diepe bewondering voor en kennis van de oude Kerkvaders en was tevens zeer goed op de hoogte van de theologie uit zijn eigen tijd. Hij was een meester in het begrijpen en ontleden van het standpunt, de twijfel, de gevoelens van eenieder met wie hij te maken had. Hij werd vaak met wantrouwen bejegend omdat hij in zijn denken zeer onafhankelijk was en zich kon verheffen boven het beperkte perspectief van zijn eigen tijd.
Op 19 september 2010 werd de kardinaal door paus Benedictus XVI tijdens zijn staatsbezoek aan het Verenigd Koninkrijk in Birmingham zaligverklaard. Hij is daarmee de eerste geboren Engelsman -niet-martelaar- die deze eer te beurt valt sinds de reformatie. Op 13 oktober 2019 werd hij in Rome heilig verklaard door paus Franciscus I.

8 Voetnoten

  1. //Bron?
  2. Vgl. Ward ii, 315vv.
  3. Voorbeelden Ward ii, 319v.
  4. Ward ii, 334. Hij verwijst naar W. Neville in zijn Reminiscences. In Ward ii, 335-6 vinden wij een aantal regels voor het maken van preken.
  5. Over de vrouwen in Newmans leven en omgeving zie: Joyce Sugg, Ever Yours Affl. Johan Henry Newman an his Female Circle, Leominster, Gracewing, 1996.
  6. Ward ii, 350. Over de dagroutine in Oratorium (352); zijn literaire voorkeuren (353-6), zijn poëzie (356-7); zijn devotie (359-68).
  7. Zie eerder. Het boek was origineel in het Duits verschenen als: Die wahre und falsche Unfehlbarkeit der Päpste, Wenen, 1871. Het was in het Frans vertaald en van hieruit vertaalde St. John. Het werd: The True and False Infallibility of the Popes. A Controversial Reply to Dr. Schulte, Londen, 1875.
  8. L.D. xxvii, 294.
  9. Ward ii, 409 suggereert dat St John er nog aan werkte bij het begin van zijn ziekte. De vertaling verscheen echter rond 20 jan. 1875 en St John werd pas ziek in april. Hij was wel bezig met de correctie van de tweede uitgave.
  10. Ker, 694-5. Dit staat in Ward i,22 maar klopt niet.//
  11. Een uitgebreid relaas, vgl. L.D. xxvii, 305-6, brief van 31 mei 1875 aan Lord Blachford (=Frederic Rogers), ook 308 en m.n. ibid. “Appendix 2 Newman’s Account of Ambrose St John’s Death”, 412-421. Zie ib. xxxii, 354-6 het overlijdensbericht in de Birmingham Daily Post.
  12. L.D. xxviii, 75.
  13. L.D. xxviii, 118.
  14. L.D. xxviii, 201.
  15. L.D. xxviii, 293.
  16. Ker,701-8; Ward ii, 425.
  17. Voor deze twee zie L.D. xxviii, 263.
  18. L.D. xxviii, 279-281 en 283-284.
  19. L.D. xxviii, 324, 330.
  20. Ward ii, 431.
  21. L.D. xxviii, 334-5.
  22. De hertogen van Norfolk behoorden tot de "oude" katholieken van Engeland.
  23. Het hele verhaal hiervan is te vinden in Appendix 1 in L.D. xxix, 423-436.
  24. L.D. xxix, 16.
  25. Pius Devine, Life of the very Rev. Father Dominic of the Mother of God (Dominic Barberi), London, R. Washbourne, 1898, 144 vermeldt foutief dat Dominic Barberi samen met de Engelse bisschoppen Wiseman en Walsh bij hem in Brussel was voor zijn definitieve vertrek naar Engeland op 6 augustus 1841. Barberi was toen inderdaad bij de nuntius in Brussel, maar dit was zeker niet Vincenzo Pecci -de latere Leo XIII. Pecci werd pas nuntius in 1843.
  26. Ker, 715. Ker vermeldt echter geen bron. Denis Gwynn, Father Dominic Barberi, Buffalo, NY, Desmond & Stapleton, 1948, 206 vermeldt dat Pecci vlak na Newmans bekering Barberi persoonlijk vroeg (vgl. Gwynn, 210) om nog een stichting in België (Vlaanderen) te doen.
  27. L.D. xxix,18-19.
  28. L.D. xxix, 19-20.
  29. Volgens Cuthbert Butler, Life and Times of Bishop Ullathorne, 2 vols., London, 1926, II,114 wekte deze belofte argwaan bij Ullathorne, waarop deze de volgende dag (4 februari) nogmaals hierover naar Manning schreef. Vgl. L.D. xxix, 20, n. 1.
  30. L.D. xxix, 21-22.
  31. L.D. xxix, 22.
  32. L.D. xxix, 23-25.
  33. L.D. xxix, 28-30.
  34. Vgl. resp. L.D. xxix, 29,30,31-34. Het zijn Sir Rowland Blennerhassett, Lord Mely, John Hungerford Pollen, de Marquis of Bute en Lord Ripon.
  35. Vgl. L.D. xxix, 45-48.
  36. L.D. xxix, 49-53, 58.
  37. Vgl. o.a. L.D. xxix, 76.
  38. L.D. xxix, 84-85.
  39. Gepubliceerd in de Catholic University Gazette (8 maart 1853, p. 396)
  40. Voor de volledige informatie: L.D. xxix, 108, n. 2.
  41. Deze had het weer van John Newman, Citizen and Chirurgeon of London, die het mocht voeren vanaf 15 februari 1663. Vgl. L.D. xxix, 108, n. 1.
  42. Ward ii, 459-462. Add., 61-70.
  43. L.D. xxix, 109-120.
  44. L.D. xxix, 131. Kennelijk is toen de kapel gecreëerd die nu nog exact zo bestaat.
  45. Ward ii, 468.
  46. Ker, 723.
  47. Vgl. L.D. xxx, 322 (12 maart 1884).
  48. “My cardinal! it was not easy, it was no easy. They said he was too liberal, but I had determined to honour the Church in honouring Newman. I always had ad cult for him. I am proud that I was able to honour such a man.” (= Lady Laura Ridding, Sophia Matilda Palmer de Franqueville 1852-1915 a Memori, London, 1919, p. 190. In L.D. xxix, 426.
  49. L.D. xxviii, 215-6.
  50. L.D. xxviii, 232, 248, 252.
  51. Ward ii, 497-502.
  52. L.D. xxx, 8.
  53. L.D. xxx, 54.
  54. Vgl. L.D. xxx, 94, 99 (n. 3 brief van Frank), 106.
  55. L.D. xxx, 73 en 74.
  56. L.D. xxx, 112 (8 juli 1882). Het voorwoord is te vinden in ibid. xxxii, 436-440.
  57. Bij diens uitvaart werd “Lead Kindly Light” gezongen, vgl. L.D. xxx, 127 n. 4.
  58. L.D. xxx, 143 en 144 (2 en 5nov. 1882).
  59. Vgl. Ker, 733 en L.D. xxx, 205, 209-210, 234.
  60. L.D. xxx, 236 (30 juni 1883).
  61. Vgl. L.D. xxx, 292.
  62. Ker, 735 v. Er kwam kritiek op van John Healy, professor in Maynooth. Ward ii, 502-4. Voor teksten en bespreking zie: J. Derek Holmes and Robert Murray (eds.). John Henry Newman, On the Inspiration of Scripture, London, 1967.
  63. Ker 736-8. L.D. xxx, 329-330, 332, 337, 339, 341.
  64. L.D. xxx, 335.
  65. Vgl. bv. L.D. xxx, 352.
  66. Bv. L.D. xxx, 358, 360, 375, 376, 426, 433.
  67. Vgl. L.D. xxx, 450 (30 dec. 1994).
  68. L.D. xxx, 417-8; xxxi, 11-12, 13-14, andere verwijzingen in index 313-4. Meer dan 20 brieven over deze materie schrijft hij aan haar in 1885.
  69. L.D. xxx, 409-410, 422-423, 427-433.
  70. Vgl. L.D. xxxi, 40, 51.
  71. Bv. L.D. xxxi, 46, 113-4.
  72. Zie bv. Ward ii, 512-514.
  73. L.D. xxxi, 51 n. 3.
  74. Dit is later herdrukt als “Revelation in its Relation to Faith”.
  75. L.D. xxxi, 127 n. 4; 133–4.
  76. L.D. xxxi, 164.
  77. L.D. xxxi, 225 n.3. Hij werd op 18 maart 1888 door Edward Ilsley opgevolgd.
  78. Gilley, 419.
  79. Vgl. L.D. xiii, 253-255 n. 2.
  80. Ward ii, 533-4.
  81. Vgl. L.D. xxxi, 259 n. 2 en xxxii, 489.
  82. Dit is vrij naar Kol. 2,17: "Dit alles is slechts een schaduw van de werkelijkheid die nog moest komen; de werkelijkheid zelf wordt gevonden in Christus".