Les 06: De eerste katholieke jaren (1845-1864): verschil tussen versies

Uit Apowiki
k (1 versie geïmporteerd)
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
{{Newman}}
+
{{Newman}} __NUMBEREDHEADINGS__
 
==  Naar Maryvale. ==
 
==  Naar Maryvale. ==
 
Na Newmans bekering in 1845 tijd volgden hem wel 875 anderen, waaronder 250 geestelijken uit de Anglicaanse Kerk in zijn overgang naar de Rooms-Katholieke Kerk.<ref>Vgl. Earle E. {{sc|Cairns}}, ''Christianity Through the Centuries'', Grand Rapids, MI: Zondervan, rev. ed., 1981, 399.</ref> Reeds in 1957 zouden dat 1400 Anglicaanse geestelijken zijn. Zijn vrienden [[John Keble|Keble]] en [[Pusey]] zouden echter anglicaan blijven.<ref>John A. {{sc|O'Brien}}, ''Giants of the Faith'', Garden City, New York, Doubleday Image, 1957, 157.</ref><br>
 
Na Newmans bekering in 1845 tijd volgden hem wel 875 anderen, waaronder 250 geestelijken uit de Anglicaanse Kerk in zijn overgang naar de Rooms-Katholieke Kerk.<ref>Vgl. Earle E. {{sc|Cairns}}, ''Christianity Through the Centuries'', Grand Rapids, MI: Zondervan, rev. ed., 1981, 399.</ref> Reeds in 1957 zouden dat 1400 Anglicaanse geestelijken zijn. Zijn vrienden [[John Keble|Keble]] en [[Pusey]] zouden echter anglicaan blijven.<ref>John A. {{sc|O'Brien}}, ''Giants of the Faith'', Garden City, New York, Doubleday Image, 1957, 157.</ref><br>

Huidige versie van 11 apr 2023 om 10:37

1 Naar Maryvale.

Na Newmans bekering in 1845 tijd volgden hem wel 875 anderen, waaronder 250 geestelijken uit de Anglicaanse Kerk in zijn overgang naar de Rooms-Katholieke Kerk.[1] Reeds in 1957 zouden dat 1400 Anglicaanse geestelijken zijn. Zijn vrienden Keble en Pusey zouden echter anglicaan blijven.[2]
Newman en zijn vrienden ontvingen op 1 november 1845 in Oscott in het Midland Seminary, samen met een tiental andere bekeerlingen het H. Vormsel uit handen van Wiseman, coadjutor sinds 1840 van de apostolische vicaris van het Midland district. Hier ontmoette Newman hem voor de eerste keer na zijn bekering. Wiseman gedroeg zich heel stijf en wist zich nauwelijks een houding te geven tegenover Newman. Hier werd besloten om -zoals al vermeld- de Development onverkort en ongecensureerd te publiceren.[3] Wiseman was weinig fijngevoelig naar Newman toe. Zo liet hij hem gewoon urenlang zijn beurt afwachten tussen de jongens die kwamen biechten.
Wiseman dacht eraan Newman en zijn groep priester te wijden zodat deze zich samen aan apostolisch werk van intellectuele aard konden wijden. Fr. Barberi had gesuggereerd dat Newman en de zijnen een nieuwe congregatie zouden stichten.[4]
Newman maakte in deze tijd een rondreis van een maand langs belangrijke katholieke plaatsen en personen.[5] In januari wordt Maria Rosina Giberne opgenomen in de katholieke Kerk.[6]
Newman was nu een leek in de katholieke Kerk. Hij werd lid van een Kerk, waarvan hij vrijwel niemand kende, van een groep die tegen zijn Engelse eilandmentaliteit en patriottisme inging, immers ook Frankrijk, Spanje, enz. zijn katholiek. Het was in elk geval vreemd voor zijn natuurlijke conservatieve en koningsgezinde (Tory) instelling. Hij was de weg naar de Kerk gegaan zonder door deze laatste direct geleid te zijn.
De katholieke Kerk in Engeland was klein. Zij was de erfgenaam van een kleine, vervolgde minderheid die wel kwaliteit had en stand hield ondanks de vervolging vanaf de tijd van de reformatie. Na 1800 kwamen er in Engeland heel wat katholieke Ieren bij in de steden evenals Franse priesters die voor de revolutie gevlucht waren. Pas vanaf 1829 stonden openbare ambten open voor katholieken. In 1840 werd het aantal de apostolische vicarissen[7] van vier naar acht verdubbeld. Het is de tijd waarin Wiseman coadjutor werd van de apostolisch vicaris van het Midland district. Het was een tijd waarin heel wat kerken gebouwd werden en scholen en kloosters gesticht werden. In 1846 eindigde ook zijn relaties met Keble en Pusey.

1.1 Old Oscott of Maryvale.

In Oscott was er vanaf ongeveer 1687 een zogenaamde katholieke missie, gesticht door Fr. Andrew Bromwich. Hij vond in deze afgelegen vallei ca. 10 km. ten noorden van Birmingham n ca 2 km. van Oscott, ver weg van grote wegen, een ideale plaats om uit de aandacht te blijven in vervolgingstijd. Het huis waar Newman en de zijnen verbleven werd in 1752 door apostolische vicaris Hornyold gekocht als woning. Nadat de Franse revolutie de Engelse colleges (waar de priesters voor Engeland werden opgeleid) uit Frankrijk verjoeg werd het gebouw in 1794 een school en het eerste Engelse seminarie na de reformatie. In 1808 nam John Milner (1752–1826), apostolisch vicaris van het district, het door schulden geplaatste seminarie over en ging er wonen. Op 15 augustus 1808 werd het gebouw aan Maria toegewijd. In 1838 werd er een nieuw college gebouwd enkele kilometers daar vandaan. Dit werd New Oscott genoemd, het oude kreeg de naam Old Oscott.
Newman had een groot respect voor Milners opvolger als president van het college: Henry Weedall.
Op 22 februari 1846 verliet Newman en zijn groep -op advies van Wiseman- met veel pijn in het hart het huis in Littlemore en verruilde het voor Old Oscott. Deze plaats kreeg van Newman de naam Maryvale.[8]
Hier hernam het leven zoals Newman het in Littlemore gekend hadden. Alleen werden de regels van Fr. Dominic vervangen door die van Wiseman.[9] De nieuwe communauteit bestond uit acht personen: Newman, Ambrose St John, Richard Stanton, J.B. Morris, Henry Formby, John Walker, Albany Christie en William Penny. Enkele dagen later kwam ook Charles Woodmason.
Newman werd in deze tijd overigens gevraagd om de redenen voor zijn bekering op te schrijven. Hij stelde dat hij dat niet kon.[10]
De groep overwoog of men misschien dominicaan of jezuïet moesten worden. In deze tijd werd ook Elizabeth Swinburne, de weduwe van zijn vriend John W. Bowden, katholiek. Hij hoopte dat ook Henry Wilberforce (1807-1873) en George Dudley Ryder, beiden gehuwd met een van de beroemde Sargent-meisjes (resp. Mary en Sophia Lucy, zussen van wijlen Mannings vrouw, Caroline (+1837)) met hun familie katholiek zouden worden.[11] Ryder kwam over in 1846. Zijn zoon Henry Ignatius Dudley Ryder (1837-1907) werd oratoriaan. Henry Wilberforce en Mary Sargent werden in 1850 katholiek.

2 Rome en het Oratorium.

Op 18 april 1846 werd besloten dat Newman en Ambrose St John naar Rome zouden gaan voor een jaar om zich daar in het college van de Propaganda op hun verdere werk en priesterwijding, voor te bereiden.[12] Op 31 mei besliste men om pas in september na de zomerhitte te vertrekken.[13] Op 1 juni 1846 stierf paus Gregorius XVI. In begin juli stuurde de nieuwe paus Pius IX (gekozen 16 juni) Newman zijn bijzondere zegen.[14]
Op 7 september 1846 vertrok Newman met Ambrose St John vanuit Brighton naar Rome met een tussenstop van vijf weken in Milaan. De stad kon hem overigens wel bekoren.[15] Na aankomst in Rome op 28 oktober verbleven zij in het Collegio di Propaganda (vanaf 9 november). Newman was onder de indruk van het internationale gezelschap dat er verbleef. Er werden in huis 32 talen gesproken en heel wat van de studenten wisten dat zij voorbestemd waren voor het martelaarschap in hun eigen land. Sommigen stierven echter reeds in Rome.[16] Op 22 november 1846 werden Newman en St John bij de nieuwe paus (Pius IX, 1846-1878) ontboden. Zij spraken 5 minuten met hem.[17] In Rome bleven zij zoeken naar de beste manier waarop zij de Kerk zouden kunnen dienen: als diocesaan priester of als religieus. Op 26 december bezochten zij een eerste keer, informeel, het Romeinse oratorium bij de Chiesa Nuova. Het deed Newman denken aan een college in Oxford. De oratorianen volgen een religieuze regel maar kennen geen religieuze geloften. Hun gemeenschap is gebaseerd op een vrijwillig samenwonen en werken. Zij zijn een soort tussenweg tussen de reguliere en seculiere geestelijkheid. Een oratorium geeft de leden zowel kans om zich aan de zielzorg als aan de studie (bv. theologisch onderwijs) te wijden. De mogelijkheid om een theologisch college te Maryvale te stichten hadden Newman en zijn groep al geschrapt omdat het niet de religieuze context zou opleveren die men nastreefde en ook omdat het praktische bezwaren opleverde. Uiteindelijk koos Newman, in overleg met zijn omgeving, voor het oratorium van Filippus Neri. Wiseman had hem dit overigens gesuggereerd.[18] Op 10 januari 1847 brengt hij, nog zoekende, zijn eerste officiële bezoek aan de Chiesa Nova.[19] Op 15 januari schrijft hij er in positieve zin over aan Dalgairns.[20] Het is mogelijk dat Newman onder invloed van St John, die geen echte intellectueel was, steeds meer naar de oratorianen neigde dan naar de Dominicanen, een optie die hij aanvankelijk wel openhield.[21] Volgens Ward sympathiseerde Newman niet met het exclusieve thomisme van de Dominicanen en ook niet met hun Frans rigorisme. Ook de Jezuïeten leken hem niets omdat alles wat hij zou publiceren dan gezien zou worden als niet van hemzelf, maar als typisch jezuïetisch.[22]

2.1 De ontvangst van de Development.

De theologie van de bekeerling Newman werd door sommigen in Rome verdacht gemaakt. Zo keerde Carlo Passaglio, een leidende theoloog in Rome, zijn Development af.[23]
Over de receptie van Newmans Development in Rome is de negatieve schets van Owen Chadwick tot op heden erg bepalend.[24] Er wordt gesteld dat Giovanni Perrone Newmans visie van geloofsontwikkeling afwees. Dit houdt echter niet stand bij een studie van de bronnen. Integendeel na 1847 nam Perrone aantoonbaar veel over uit Newmans gedachtengoed zowel over de geloofsontwikkeling als over de verhouding geloof en rede.[25] Newman ontmoette Giovanni Perrone S.J. diverse keren in Rome en had ook uitgebreid contact met hem. Newman moest Perrone c.s. wel duidelijk maken dat zijn theorie niets van doen heeft met het fideïsme van Bautain dat korte tijd daarvoor veroordeeld was en ook niet met het rationalisme van Georges Hermes.[26] Door hun persoonlijk contact verbeterde het onderlinge begrip zichtbaar.
We mogen erop wijzen dat men in Rome bang was voor originaliteit, zeker na het debacle van Lamennais. Deze was eerst door Leo XII geprezen maar eindigde uiteindelijk buiten de Kerk. De kwesties geloof-rede, rationalisme, fideïsme waren net in die tijd hete hangijzers. Rome was vertrouwd met begrip dogma-ontwikkeling, en behalve de Amerikaanse bekeerling Orestes Brownson, een outsider in Rome, scheen vrijwel niemand problemen te hebben met dit thema.[27]
Perrone was net in die tijd een boek aan het schrijven waarin hij de mogelijkheid van een dogma-verklaring van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria behandelde.[28] Perrones gedachten over geloof en rede en over de ontwikkeling lopen eigenlijk helemaal parallel met die van Newman. Omdat hij en de meesten in Rome geen Engels verstonden waren enkelingen wantrouwig tegenover Newmans werk.[29] Enkelingen konden zijn insteek bv. vanuit de psychologie en niet vanuit de logica w.b. de analyse van geloven niet direct vatten. Newman was overigens teleurgesteld in het peil van de filosofie en theologie in Rome, waarin op dat moment Aristoteles en Thomas van Aquino nauwelijks voorkwamen.[30] Wij kunnen hier nog melden dan Wiseman en de Dublin Review Newmans Development loofden en verdedigden.
Newman hoorde dat zijn University Sermons veel weerklank vonden m.n. in Frankrijk. Er verscheen zelfs een Franse vertaling. Newman kwam tot een leefbare modus vivendi met Perrone. Maar hij begreep dat hij nooit toestemming zou krijgen om theologie te gaan doceren in Engeland.[31] Zijn plan om eventueel in Maryvale een seminarie op te zetten verdween daarmee.
Newmans Development werd ook vanuit onverwachte hoek verdacht gemaakt. In Amerika werd het door de unitaristen gebruikt om aan te tonen dat het geloof in de Drievuldigheid niet oorspronkelijk was in de Kerk. Newman werd daar o.a. aangevallen door Orestes Brownson in een artikel in 1846.[32] Het zou hier te ver voeren om de commentaren door te nemen.[33]

2.2 Het noviciaat bij de oratorianen.

Midden februari 1847 koos men formeel voor het oratorium. De paus stemde in met dit idee. Hij wilde hen het oratorium in Malta (permanent) geven, maar dat bleek niet leeg te zijn.[34] Op 30 mei 1847 werden Newman en St John priester gewijd in de kapel van de Propaganda door kardinaal Fransoni. Op 28 juni namen Newman, St John en vijf andere gezellen uit Maryvale (Dalgairns, Frederick Bowles, Richard Stanton, Coffin en William Penny), op aanwijzing van de paus, hun intrek in het oratorium bij de H. Kruiskerk (Santa Croce) voor hun -sterk verkorte- noviciaat o.l.v. pater Carlo Rossi (1802-1883).[35] Daar bewerkte Newman de regel opdat die in Engeland bruikbaar zou zijn en ontdaan werd van alle typisch Italiaanse en latere gebruiken. Hij schreef er de semi-autobiografische roman Loss and Gain,[36] die eigenlijk enkel interessant is omwille van zijn humor, zijn schets van het Tractariaanse Oxford en de autobiografische elementen die het bevat.
In juli 1847 kreeg Newman bezoek van Wiseman in de Santa Croce en op 9 augustus kwam Pius IX.[37] De breve voor de oprichting van het oratorium in Engeland werd voorbereid door Monseigneur Palma, de nieuwe rector van Propaganda. Van 20 augustus tot 7 september bezochten Newman en St John het oratorium in Napels. De tocht werd gemaakt om de zomerse hitte van Rome te ontvluchten, omwille van St Johns gezondheid en om het oratorium aldaar te leren kennen.[38]

3 Het oratorium in Engeland.

Op 6 december vertrokken Newman en St John via Loreto en München naar Engeland. In München bezocht hij bekende kerkhistoricus Ignaz von Döllinger. Met kerstmis 1847 waren Newman en al zijn gezellen weer in Engeland.[39] Zij aten die dag samen met Wiseman en ontvingen daar Fabers verzoek om zich -met een groep gelijkgezinden, de zogenaamde Wilfridians- te mogen aansluiten bij het Oratorium. Wiseman werd overgeplaatst naar Londen als waarnemend apostolisch vicaris van het district. De nieuw benoemde apostolisch vicaris Thomas Walsh, opvolger van Dr. Griffiths, kon wegens ziekte zijn taak niet uitoefenen en wees daarop [Wiseman]] als waarnemer aan.
Op 2 februari[40] 1848, werd de congregatie van het Oratorium officieel opgericht in Maryvale.[41] De pauselijke breve had Birmingham gespecificeerd als plaats van oprichting.
Frederick William Faber (1814-63) leidde in deze tijd in Cheadle bij Birmingham een gemeenschap: “Brothers of the Will of God” van ongeveer 40 bekeerlingen. Hun naam de Wilfridians kwam van hun kerkje St. Wilfrid’s in Cotton Hall. Faber, fellow van University College, Oxford, had zich enkele weken na Newman bekeerd en sloot zich op 14 februari met zijn gemeenschap aan bij de Oratorianen.[42] Faber was iemand met extreme smaken. Zo begon hij in 1847 een serie vertalingen van levens van moderne continentale (vooral Italiaanse) heiligen. Deze heiligenlevens (“Lives of the Saints”) waren extreem vroom en vol wonderzucht. Eén ervan, het leven van de H. Rosa, werd kort na het verschijnen (september 1848) aangevallen in een katholiek tijdschrift.[43] De recensent wees erop dat volgens dit boek de H. Rosa beelden zou hebben aanbeden. Bisschop Ullathorne, de apostolisch vicaris die Wiseman opvolgde, na diens vertrek naar Londen, weigerde daarop deze levens goed te keuren.[44] Jaren later zag Newman in retrospect dat dit besluit een wijze beslissing was.[45] In 1848 echter verdedigde hij Faber bij Ullathorne.[46] In oktober 1848 werd de geplande serie opgeschort en in een voorzichtigere vorm hernomen in 1849.[47] Fabers smaak in architectuur, devoties enz. was in elk geval anders dan die van de “oude” katholieken van Engeland. Faber en de zijnen hadden weinig begrip voor deze groep en hielden geen rekening met hun gevoelens en opvattingen. Faber had bv. een hekel aan de toen populaire neo-gotiek. De weerstand tegen de heiligenlevens kwam voort uit een wantrouwen en afkeer van de vreemde (Italiaanse) spiritualiteit van deze neofieten. Faber en de zijnen zagen ten onrechte een aantal particuliere (Italiaanse) gebruiken als wezenlijk voor het geloof.[48] Newman vroeg overigens een rectificatie van de recensent omdat deze Faber ten onrechte “a promotor of idolatry” genoemd had.[49] Deze bood hierop zijn excuses aan.[50]
Op vraag van Wiseman preekten de oratorianen in de vasten van 1848 in een aantal kerken in Londen. Newman en de andere priesters troffen daarbij bijna lege kerken aan. Dit viel Newman, die zo een succesvol predikant geweest was, behoorlijk tegen.[51]
Op 31 oktober 1848 verlieten Newman en de oratorianen Maryvale voorgoed en vestigden zij zich tijdelijk in St. Wilfrid’s, Cheadle (Fabers uitvalsbasis) in afwachting van de oplevering van het nieuwe oratorium in Alcester Street, Birmingham. In januari 1849 namen ze daar hun intrek.[52] Het oratorium kreeg daar ook een eigen missie.
De groep Oratorianen was eigenlijk te groot voor één huis en daarom stichtte men een nieuw Oratorium in Londen, in King Williamstreet, waar Faber overste werd.[53] Het huis in Londen opende op 31 mei.[54] Newman, die het officiële hoofd van beide huizen was, had toen de intentie om drie maanden per jaar in Londen te verblijven.[55] Er zouden in de toekomst vaak grote spanningen zijn tussen Newman en Faber. Faber had een eigen visie op de doelstellingen van een oratorium die in conflict kwamen met Newmans opvattingen. In Birmingham begonnen de oratorianen aan hun werk tussen voornamelijk arme, ongeletterde mensen, vaak verslaafd aan drank, gebukt gaande onder 12-urige werkdagen, ... .
Intussen moest men ook nog een oplossing vinden voor St. Wilfrid’s, de kerk en de bijbehorende missie, die zij verlaten hadden en die [[Lord Shrewsbury]] gefinancierd had en toevertrouwd aan Faber en zijn groep.[56] Newman dacht er toen al aan -gezien de erbarmelijke toestand van het katholieke onderwijs- om aldaar een school te beginnen. De school van het oratorium zou er pas tien jaar later komen, maar dan in Birmingham zelf. Aanvankelijk leverden beide oratoria beurtelings een priester voor het werk in St. Wilfrid’s.[57] Het Londense oratorium trok zich echter al gauw terug, zodat de oratorianen deze plaats moesten opgeven.
In de missie in Birmingham concentreerde zich het werk tussen 19 en 21 uur, immers volwassenen en kinderen werkten tot laat op de dag. Het oratorium zelf was in die eerste jaren heel arm. Voor de "oude" Engelse katholieken die uit een lange periode van vervolging kwamen en geleerd hadden om niet op te vallen, was de aanpak van de oratorianen nieuw. De Oratorianen, allemaal bekeerlingen, hadden geen moeite om naar buiten te treden, hun kerk stond altijd open en iedereen wist ze te vinden. Je kon er altijd biechten en er waren lezingen, twee keer in de week werd er catecheseles gegeven, enz. In 1848 verscheen Newmans roman Loss and Gain. Er begonnen bekeerlingen te komen.

3.1 Difficulties of Anglicans.

Tussen 9 mei en 5 juli 1850 preekte Newman -nog altijd het hoofd is van beide huizen van het oratorium- tweemaal per week (donderdag en vrijdag) in de kerk van het Oratorium in Londen (King William Street). Het waren overigens eerder lezingen dan preken. Het zijn de zogenaamde Lectures on Certain Difficulties felt by Anglicans in submitting to the Catholic Church.[58]
Het onderwerp voor zijn preken werd hem verschaft door de zogenaamde Gorham-case, een Anglicaanse aangelegenheid. Het verhaal komt erop neer dat de bisschop van Exeter (gesteund door de kerkelijke rechtbank: de Court of Arches) weigerde om een zekere G.C. Gorham pastoor te maken van Brampford Speke op grond van het feit dat hij de sacramentele werking van het doopsel loochende. De hoogste bevoegde burgerlijke rechtbank (judicial Committee of the Privy Council) bepaalde op 9 maart 1850 echter dat men (i.c. Gorham) niet hoefde te geloven in de sacramentele werking van het doopsel om een benoeming te kunnen krijgen. Behalve dat de inhoud van de uitspraak direct tegen het Christelijk geloof ingaat getuigt ze van een grove inmenging van de Staat in kerkelijke aangelegenheden. Voor een aantal Anglicanen was dit de druppel die de emmer deed overlopen en op 6 april 1851 werden Henry Manning en James Robert Hope (=Hope-Scott) opgenomen in de katholieke kerk. Iets eerder, in begin 1850 bekeerden zich Henry Wilberforce en zijn vrouw Mary Sargent. Thomas W. Allies (1813-1903) volgde op 11 september 1850 en in 1854 Robert Wilberforce.[59]
Newman bouwde intussen een nieuw oratoriumgebouw aan Hagley Road (Edgbaston) waarheen men in februari 1852 verhuisde.
De lessen in Londen [60] waren niet bedoeld om de waarheid van de R.K. Kerk aan te tonen maar eerder om moeilijkheden weg te nemen voor Anglo-katholieken op hun weg naar de R.K. Kerk. Meer dan de helft van deze lessen gaat over de relatie tussen de Anglicaanse Kerk en “de beweging van 1833". W.G. Ward noemt de eerste zeven lessen ervan de enige offensieve ("aggressive") controversen van Newman. Deze zeven lessen leren dat de natuurlijke weg van de beweging van 1833 wel eindigen moest in de katholieke Kerk. Het tweede deel van de lessen is zijn defensief van aard. Wiseman die de lessen bijwoonde zat te glunderen. Het was de aanleiding voor Pius IX om hem in juli 1850 de doctorstitel in de theologie te geven.[61] Een aantal bekeerlingen volgden: Thomas William Allies en Sir George Bowyer.
Nogal wat niet-katholieken, waaronder Richard H. Hutton, kwamen luisteren en waren onder de indruk. De voordrachten werden gepubliceerd in Certain Difficulties Felt by Anglicans in Catholic Teaching (deel 1). Dit boek werd ook in protestantse kringen gelezen.

4 Een donkere periode.

De formele oprichting van het Londense oratorium viel vrijwel samen met het herstel van de katholieke hiërarchie in Engeland en de verheffing van Wiseman tot kardinaal. In oktober 1850 kwam vanuit Rome onverwacht het bericht dat de hiërarchie in Engeland hersteld zou worden. In onze tijd is het onvoorstelbaar welke reactie dit uitlokte in het Victoriaanse Engeland. Over het hele land werden protestvergaderingen en -acties gehouden. Wisemans fameuze triomfantelijke pastorale brief “From out the Flaminian Gate” van 7 oktober 1850 die op de kansel werd voorgelezen op 20 oktober gooide olie op het vuur. De pers sprak over “papal agression”. Men verbrandde poppen van de paus en van Wiseman, men gooide ramen in bij katholieken, enz. Newman zelf werd op de korrel genomen in satirische cartoons in Punch. Dit deed hem evenwel zijn gevoel voor humor niet verliezen.
Uit deze tijd dateert de beschuldiging door een parlementslid in de House of Commons dat er cellen onder het in aanbouw zijnde oratorium gebouwd werden, kennelijk met perverse bedoelingen.[62] Hierop kwam Newmans meesterlijk satirische antwoord in de Morning Chronicle:

“The underground cells... have been devised in order to economize space for offices commonly attached to a large house. I think they are five in number, but cannot be certain. They run under the kitchen and its neighbourhood. One is to be a larder, another is to be a coal-hole; beer, perhaps wine, may occupy a third. As to the rest.., we have had ideas of baking and brewing; but I cannot pledge myself... that such will be their ultimate destination. Larger subterraneans commonly run under gentlemen's houses in London; but I have never, in thought or word, connected them with practices of cruelty... and never asked their owners what use they made of them.̓”[63]

Newman meende overigens dat het grootste probleem op dat moment niet het gebrek aan bisdommen was maar wel aan behoorlijke katholieke opleidingen.[64]
Wiseman, die zich behoorlijk vergallopeerd had in zijn brief, wist door zijn optreden in Engeland en een brief naar The Times (gepubliceerd op 20 november 1850) in de gemoederen te bedaren. In de drie erop volgende maanden wist Wiseman ook de rest van weerstand te overwinnen.
Op initiatief van John Moore Capes, een bekeerling uit de Oxfordbeweging, werden er in heel het land voorlichtingsvergaderingen gehouden om de draagwijdte van de pauselijke beslissing toe te lichten en m.n. om nieuw-bekeerden gerust te stellen.[65] Newman gaf vanaf van maandag 30 juni tot 1 september 1851 in Birmingham wekelijks publieke lezingen in de Corn Exchange (Graanmarkt). De voordrachten werden later gebundeld als Lectures on the Present Position of Catholics in England. Newman hield deze voordrachten zittend achter een verhoogde lessenaar, met daarboven een groot portret van Filippus Neri. Henry Manning woonde de eerste van deze lezingen bij. De voordrachten zijn voorbeelden van rake humor en satire. Maria Rosina Giberne, die als vrouw in die tijd niet werd toegelaten, beschrijft dat zij “The peals of laughter” buiten kon horen.[66] In 1850 bij zijn reeks over Certain Difficulties Felt by Anglicans in Catholic Teaching had hij gekozen voor een begripvol en liefdevol uiteenzetten en wegnemen van moeilijkheden. In Prepos.[67] is de situatie anders. Hij gaat de vooroordelen van de straat te lijf en gebruikt stevigere taal, zij het vol briljante humor en satire.

4.1 De zaak Achilli.

4.1.1 Giacinto Achilli

In zijn vijfde voordracht (28 juli 1851) nam Newman een uitgetreden Dominicaan Giacinto Achilli (1803-1860) op de korrel. Deze was het onderwerp van een hype in die dagen.[68] Deze Achilli reisde op kosten van de Evangelical Alliance heel Engeland rond om de tirannie van de paus aan de kaak te stellen. Hij beweerde o.a. dat hij gefolterd was door de inquisitie. De waarheid was anders. In 1840 werd hij reeds aangepakt voor de vermeende verkrachting van een 15-jarig meisje in Napels en op 16 juni werd hij veroordeeld tot drie jaar verplichte boete in een klooster in San Nazarro. Hierop vluchtte hij in 1842 naar Corfu, toen een Brits protectoraat. Hij beweerde ontsnapt te zijn uit het fort van Ancona. Achilli bekeerde zich vervolgens tot het protestantisme en reisde vanaf 1847 rond als paradepaardje om overal te getuigen waarom hij protestant geworden was en hoe hij had kunnen ontkomen aan de dwalingen van Rome. Hij bezocht in deze tijd ook Londen.[69] In 1849 was hij terug in Rome, nadat daar de republiek werd uitgeroepen door de Italiaanse nationalisten. Hij huwde er op 24 juni 1849 met Josephine Hely, dochter van een Engelse kapitein. Bij de val van deze republiek in juni 1849 werd hij gearresteerd en opgesloten in de Engelenburcht vanwege zijn anti-katholieke preken en zijn revolutionaire agitatie. Een aantal evangelicals in Londen wist zijn vrijlating door de Fransen, die toen de dienst uitmaakten in Rome, te bekomen. In Engeland werd hij een hype. Hij kreeg een evangelische kapel voor de Italiaanse protestanten en schreef een aantal pampletten.

4.1.2 Newmans aanval

In de Dublin Review van juli 1850 had Newman een anoniem relaas gelezen (van Wiseman) waarin Achilli's beweringen werden rechtgezet en waarin tot in detail diens misdaden geschetst werden. Achilli had zich namelijk herhaalde malen aan meisjes vergrepen en was daarom na diverse sancties uiteindelijk uit zijn ambt gezet. Newman meende dat het zijn taak was als publieke figuur in Birmingham om op deze persoonlijke aanvallen tegen de Kerk te reageren en baseerde zich daarbij op deze gegevens. Ook zijn vriend jurist James Hope-Scott die hij raadpleegde, voorzag geen problemen als hij dat wat al eerder gepubliceerd was zou herhalen.

4.1.3 Achilli's aanklacht

Eind augustus 1851 voelde Achilli zich in het nauw gedreven en daagde Newman voor het gerecht, immers zijn naam als auteur van de gepubliceerde voordracht was bekend, terwijl het artikel van Wiseman in de Dublin Review anoniem was. Achilli en de zijnen zagen Newman overigens ook als groter wild dan Wiseman. Toen de aanklacht kwam vroeg Newman de nodige bewijsstukken aan kardinaal Wiseman en aan Mgr. Talbot in Rome. Beiden realiseerden zich kennelijk de ernst van de zaak niet en bleven onbegrijpelijkerwijze volledig in gebreke. Mogelijk was Wiseman de stukken kwijt. Newman stuurde daarop zijn twee mede-oratorianen Nicholas Darnell en Joseph Gordon naar Italië om bewijzen en documenten te verzamelen.
Achilli verklaarde onder ede op 4 november dat alles wat Newman over hem beweerde gelogen was. Hierdoor was hij in staat om een burgerlijk proces tegen Newman en zijn uitgever(s) aan te spannen. Op 21 november vroeg Newman om verdaging van het proces om de nodige stukken en getuigen uit Italië te laten overkomen. Dit verzoek werd verworpen. De stukken van Wiseman kwamen zes uur later aan en die van Talbot twee dagen later. Men slaagde er toch in het proces te verdagen. Tijdens het proces had Newman de hele Engelse publieke opinie tegen. Ook de openbare aanklager en de rechter waren duidelijk anti-katholiek. Wereldwijd echter schaarden de katholieken zich achter Newman en gaven hem ook financiële steun, hiervoor werd een comité opgericht.

4.1.4 Getuigen uit Italië

Miss Maria Rosina Giberne, eerder genoemde vriendin van de Newman-familie, bekeerlinge en sympathisante van de Oxfordbeweging, die vanaf 1846 een ruime tijd in Rome gewoond had, slaagde erin om een paar vrouwelijke slachtoffers van Achilli naar Engeland te halen. Het werk van Maria Rosina Giberne (en in veel mindere mate van Fr. Joseph Gordon) is een waarlijk avontuur waarin zij vrouwen (o.a. de Napolitaanse Eleanor Valenta en haar man Vincenzo) met man en kinderen maandenlang weghaalden uit Italië en hen 5 maanden in Frankrijk (Parijs) en Engeland onderdak, bezigheden en inkomsten bood. Het bestaan van deze getuigen alleen al bleek van grote waarde bij het proces.[70]
Toen de tegenpartij lucht kreeg van de Italiaanse getuigen probeerde zij het proces uit te stellen zodat de getuigen uit eigen beweging en uit ongeduld terug zouden keren naar hun land. Het proces begon op 21 juni 1852 en duurde vijf dagen. De rechter-voorzitter John Campbell, weigerde de getuigen te laten horen en wakkerde de vooroordelen van de jury tegen Newman aan.

4.1.5 De afloop

De vooringenomen jury veroordeelde uiteindelijk Newman wegens smaad tot een fikse geldboete van £ 100, omdat hij 22 van de 23 beschuldigingen tegen Achilli niet kon bewijzen. The Times en de publieke opinie die tot dat moment aan Achilli's kant stonden en die zeker niet pro-katholiek waren vonden deze uitspraak (25 juni 1852) een schande en kozen daarop de kant van Newman. Het was voor vrijwel alle waarnemers duidelijk dat Achilli wel degelijk schuldig was. Overigens waren er voldoende aanwijzingen dat zijn gedrag tegenover een aantal dienstmeisjes in Engeland niet veranderd was.
Op 31 januari 1853 eindigde de procedure. Op 21 februari werd in het oratorium een dankmis, met preek door Newman gehouden. De eigen kosten ter verdediging van ƒ12.000 werden betaald door de wereldwijde inzamelingsactie. Er bleef voldoende geld over om een kerkje te bouwen en de aankoop van het huis in Rednal te financieren. Van alle kanten ontving Newman adhesie-betuigingen.
Met Achilli’s aanzien was het definitief afgelopen. Hij reisde in 1853 naar de Verenigde Staten. In 1859 kreeg hij nog een proces vanwege overspel aan zijn broek en in 1860 verdween hij spoorloos, nadat hij aankondigde zelfmoord te gaan plegen.[71]

4.2 De katholieke universiteit van Dublin (1).

Terwijl de Achilli-affaire nog speelde en veel energie en kopzorgen kostte en het nieuwe oratorium gebouwd werd, werd Newman op 15 april 1851 door Paul Cullen, aartsbisschop van Armagh (Ierland), vanaf 1849 gevraagd om te helpen bij de oprichting van een katholieke universiteit in Dublin.[72] Het was James Hope-Scott, die in Ierland grond bezat en die een vriend van Cullen en Newman was, die bij Cullen die de naam van Newman had laten vallen.[73] De achtergrond waartegen dit gebeurde is de complexe situatie van Ierland in het algemeen en die van het (hoger) onderwijs aldaar in het bijzonder. In Ierland werd immers geen katholiek onderwijs toegestaan door de Engelse regering. Ierland had daardoor nauwelijks een waardig schoolsysteem. Tot overmaat van ramp was het episcopaat compleet verdeeld over de te varen koers toen er eenmaal vrijheid kwam van staatswege.[74]
In de lente van 1845 was als onderdeel van een verzoening met de Ierse katholieken onder eerste minister Robert Peel in Dublin, de neutrale Queen’s University of Ireland opgericht. Deze had drie campussen in Galway, Belfast en Cork. De universiteit was bedoeld als alternatief voor het Anglicaanse Trinity College, waar wel gedeeltelijke religieuze “tests” moesten worden afgelegd. Deze "tests" verhinderden katholieken de toegang. De nieuwe universiteit zonder "tests" opende in 1849 met 90 studenten.
Dit initiatief leidde tot een verhit debat onder de bisschoppen over Mixed Education (Gemengde opvoeding). Het gaat hier over gemengd-zijn op het vlak van geloof: anglicaan en katholiek. Een minderheid van de Ierse bisschoppen steunde dit initiatief.
Rome verbood aan de katholieken om aan deze universiteiten te gaan studeren en suggereerde om zelf een katholieke universiteit op te richten naar het voorbeeld van Leuven. Deze opdracht kreeg echter nooit de steun van het hele episcopaat en had heleboel factoren tegen: het was in een periode van grote hongersnood en armoede, verder de verdeeldheid van het episcopaat over de politieke ontwikkelingen in Ierland, en vooral het feit dat er vrijwel geen scholen waren die Ierse katholieken konden voorbereiden op de universiteit. Niet te vergeten - ook in rest van dit verhaal- is de historische aversie van de Ieren (incl. bisschoppen) tegen de Engelsen, inclusief Newman en een belangrijk deel van zijn staf, die zoals wij zullen zien noodgedwongen merendeels uit niet-Ieren bestond.
Wilfrid Ward merkte op dat de Ierse bisschoppen de veranderingen in de universitaire wereld wel begrepen. Zo was Oxford in 1845 nog conservatief en kerkelijk,[75] maar nauwelijks vijf jaar later was het liberaal en geseculariseerd. Deze snelle veranderingen, niet alleen in Oxford, ontgingen hen niet.
In 1850 werd op de synode van Thurles, met slechts één stem meerderheid, een comité ter oprichting van de universiteit aangesteld o.l.v. aartsbisschop Paul Cullen. Cullen vroeg Newman om hulp en raad. Ondanks zijn eerste aarzeling werd Newman, wiens status in de katholieke wereld men nodig had, enthousiast over dit idee “It will be the Catholic University of the English tongue for the whole world”.[76] Op 15 april 1851 vroeg Cullen aan Newman om een aantal voordrachten tegen “Mixed Education” te houden. Op 8 juli bezocht Cullen het oratorium en op 12 november werd Newman door de Ierse bisschoppen verzocht om de rector van de nieuw op te richten Katholieke Universiteit van Dublin te worden. De universiteit zou pas drie jaar later starten op 3 november 1854. Het “geluk” was aan de zijde van Cullen. Immers op 26 februari 1852 stierf aartsbisschop Murray van Dublin, die een fervent tegenstander van de universiteit was. Hij werd opgevolgd door Cullen zelf in 1852, zodat men ook geen problemen meer had met de plaatselijke bisschop. In 1867 werd Cullen de eerste Ierse kardinaal ooit.
Newman hield deze gevraagde lezingen voor de universiteit op vijf opeenvolgende maandagen van 10 mei tot en met 7 juni 1852. Deze lessen waren zeer succesvol en werden gepubliceerd in zijn The Idea of a University (feb. 1853). Na deze lessen keerde hij terug naar Engeland voor het eerste deel van het Achilli-proces (21-24 juni 1852). Dat proces eindigde, zoals vermeld, pas op 31 januari 1853.
Newman richtte op 1 juni 1854 het kleine weekblad University Gazette op voor de noodzakelijke mededelingen en informatie over de universiteit. Hij publiceerde daarin ook de Discourses on the Scope of University Education uit 1852 op 2 februari 1853.[77] Newman moest uiteraard medewerkers zoeken. Omdat er in Ierland geen hoger onderwijs bestond was de spoeling daar dun. Om diverse redenen konden Manning, Wiseman, W.G. Ward, Henry Wilberforce, Dr. Northcote, Healy Thompson die hij vroeg niet.[78] Pas op 18 mei 1854 kreeg Newman zijn formele benoeming van de Ierse bisschoppen. Hij werd op 4 juni geïnstalleerd als rector door Cullen.[79]
Voor Newman volgde een tijd vol onbegrip en tegenwerking. Toch slaagde hij erin om op 3 november 1854 een faculteit voor letteren en filosofie te openen met 20 studenten en in 1856 een faculteit voor geneeskunde, die nog steeds bestaat. Hierbij moet aangetekend worden dat geneeskunde toen eerder een vakopleiding dan een universitaire studie was. Hij bouwde een kerk en hoopte om hierbij een Oratorium te kunnen stichten.
De oprichting van de universiteit, haar korte bestaan en ondergang zijn, achteraf gezien, een zeer pijnlijke geschiedenis waarbij het Ierse episcopaat zich beslist niet van zijn beste kant getoond heeft. Het zou hier te ver voeren om de gecompliceerde context waarin die moest gebeuren te beschrijven.[80]
Cullen wachte soms meer dan een half jaar voor hij Newmans brieven beantwoordde. Cullen zelf die voor zijn komst naar Ierland altijd in Rome gewerkt had, had zijn handen vol aan zijn eigen moeilijkheden. Hij kende Ierland en zijn verhoudingen nauwelijks en werd daarom door een aantal bisschoppen argwanend bejegend. Hij vond een geducht tegenstander in aartsbisschop John MacHale van Tuam, een Ierse nationalist, die niet zonder reden vreesde dat Cullen het monopolie op de universiteit wilde hebben. Het grote probleem vormde het professorencorps: Het was quasi onmogelijk om gekwalificeerde Ieren te vinden.
Newmans langdurige afwezigheden uit Dublin, vanwege zijn verplichtingen bij oratorium, waren een voortdurende ergernis voor Cullen. Cullen was overigens zelf vanaf de herfst van 1854 tot juli 1855 in Rome, niet enkel voor de dogma-verklaring van de Onbevlekte Ontvangenis, maar m.n. om zijn pro-regeringsbeleid tegen de nationalisten zoals MacHale te verdedigen.
Volgens Ward was Newman al in februari 1854 ervan overtuigd dat het hele project een mislukking zou worden.[81]

4.3 The Idea of a University.

Newmans lezingen en toespraken als rector van de universiteit werden zeer gewaardeerd en later gepubliceerd in Discourses on the Scope and Nature of University Education: Addressed to the Catholics of Dublin (uitgave 2 februari 1853). Later werd het onderdeel van The Idea of a University.[82] De rest van dat boek zijn o.a. artikels uit de Catholic University Gazette.

4.4 Newmans gemiste bisschopsbenoeming.

Begin 1853 bereikte Newman in Ierland het (ware) gerucht dat kardinaal Wiseman hem tot bisschop wilde laten benoemen. Dat zou Newmans gezag in Ierland verstevigen. Er bestaat geen twijfel over het feit dat Newman zelf beslist geen residerent bisschop van een diocees wilde zijn.[83] Newman sprak over dit gerucht met Cullen. Ook Cullen was tegen het idee en deze eerste poging om Newman tot bisschop te benoemen strandde. Hierop volgde een tweede poging van Wiseman die wilde dat Newman titulair bisschop zou worden. Wiseman maakte hier geen geheim van maar toen dit Cullen ter ore kwam drong deze in Rome erop aan dit vooral niet te doen omdat Newman zich een voorstander getoond had van een zekere intellectuele vrijheid van academici. De ware reden was dat Cullen als de dood was voor een tweede mijter in Dublin. Cullen was iemand die überhaupt niemand vertrouwde, dus ook Newman niet. Omdat Newman ook nog geen Ier was en omdat Cullen de facto de dienst uitmaakte in katholiek Ierland ging Newmans benoeming niet door. Het is overigens pas sedert de artikelen van Blehl en J.H. Whyte in 1960[84] duidelijk dat het Cullen was die met zijn intriges deze benoeming torpedeerde, terwijl hij Newman liet geloven dat hij bisschop benoemd zou worden. In juli 1854 was het voor iedereen duidelijk dat deze benoeming niet door zou gaan.[85]

4.5 The Second Spring.

Op 13 juli 1852 -in de periode van de Achilli-affaire- werd de eerste provinciale synode van de Engelse katholieke hiërarchie, na het herstel ervan gehouden in Oscott. Bij de opening hield Newman zijn wel bekendste en wellicht mooiste gelegenheidstoespraak: The Second Spring. Hierin schetst hij op een magistrale manier de nieuwe opbloei van de Kerk in Engeland na een periode van eeuwenlange vervolging. Volgens getuigen was er niemand die niet huilde tijdens deze preek.

4.6 History of the Turks

Voor de volledigheid vermelden wij hier nog dat Newman in Liverpool zes lessen voor het nieuwe Catholic Institute gaf in oktober en november. In januari 1854 werden zij gepubliceerd als Lectures on the History of the Turks in relation to Christianity.[86]

4.7 Problemen in Birmingham.

In februari 1853 amper enkele dagen na het einde van het Achilli-proces, waarvoor hij zoveel gedaan had, stierf Joseph Gordon (1811-1853). Hij was in het oratorium Newmans plaatsvervanger tijdens diens afwezigheid. Hoe zeer hij nodig was bleek tijdens een incident op het einde van 1852, toen tijdens Gordons ernstige ziekte, een lekenbroeder weggezonden moest worden zonder dat men Newman geconsulteerd had, hetgeen deze laatste niet kon appreciëren.
Newman die noodgedwongen langdurig in Dublin verbleef liet in 1853 Dalgairns uit Londen overkomen om het huis in Birmingham te leiden. In Newmans afwezigheid intrigeerde Dalgairns echter en voerde naar het voorbeeld van Londen typisch Italiaanse devotievormen in en begon men met de zielzorg voor kloosterzusters. Dit laatste hoorde volgens Newman niet tot de taak van een oratorium. Zonder Newman, die nog altijd de overste was, te consulteren had het Londense oratorium dispensatie in deze regel gevraagd.
Achter deze ogenschijnlijk kleine feiten gaat de fundamentele vraag schuil: Wat is de doelstelling van een oratorium? Een oratorium dient zich normaliter aan de plaatselijke zielzorg te wijden en geen werk daarbuiten te gaan zoeken. Newman zelf was door zijn taak in Ierland een uitzondering.
Rome had, in de veronderstelling dat de vraag die uitging van het oratorium van Londen ook van Newman kwam, na consultatie van Wiseman en Ullathorne, dispensatie verleend in november. De dispensatie leek bedoeld te zijn voor beide oratoria, ook al werd ze alleen naar Londen gestuurd. Het nieuws hierover werd in Birmingham met ontsteltenis ontvangen op 16 oktober 1855, omdat Rome dit deed zonder medeweten van Newman, de overste van beide oratoria. Rome deed bovendien alsof het oratorium van Londen het moederhuis was. Newman reageerde hierop per brief naar Rome enz. Hij volgde kort daarop de suggestie van John Stanislas Flanagan om twee leden van het oratorium van Birmingham naar Rome te sturen om de zaak te klaren. Hij liet zich toen tegen Ambrose St John ontvallen dat hij Faber niet kan vertrouwen. Newman vermoedde dat Faber de ambitie had om de leiding over te nemen en daarbij misbruik maakte van Newmans langdurige afwezigheid. Maandenlang werd Newmans correspondentie beheerst door deze kwestie.
Toen Newman het Oratorium van Londen vroeg om een en ander recht te zetten reageerde men daar niet op. In Birmingham behoorde Dalgairns tot het Londense kamp. Newman was bang dat als gevolg van deze kwestie de oratoria die volgens de regel redelijk onafhankelijk waren, deze onafhankelijkheid zouden verliezen. Newman werd daarop in Rome verdacht gemaakt door de Oratorianen uit Londen. Deze negatieve invloed zou nog jaren nawerken in Rome. De eigenzinnigheid van Faber bezorgde Newman grote zorgen en veel verdriet. Faber en de zijnen wilden niet alleen onafhankelijk zijn van Newman, maar ook een oratorium met een andere stijl hebben. Het zou hier echter te ver gaan om dit nader te beschrijven. Het Londense oratorium had natuurlijk het voordeel dat het in de hoofdstad, in het diocees van Wiseman, en daardoor korter bij het vuur zat. Uiteindelijk werd de verhouding tussen Newman en Faber afstandelijk. Op 27 december 1855 vertrok Newman met Ambrose St John naar Rome om bij de Propaganda zijn standpunt toe te lichten.[87] Toen Londen dit hoorde stuurden zij de volgende dag al een brief naar Rome, waarin zij Newman beschuldigden dat hij een soort generalaat voor de oratoria wilde en dat zij een hekel hadden aan heel deze ruzie. Op weg naar Rome bezochten Newman en St John diverse oratoria in Noord-Italië om te zien hoe daar met deze zaken werd omgegaan. Zo leerden zij dat een dispensatie voor één oratorium niet gold voor de andere en ook dat het biechthoren van nonnen bij uitzondering werd toegestaan. Newman wist niets van de brief uit Londen die intussen in Rome was aangekomen.
Op 12 januari 1856 kwamen zij in Rome aan en logeerden op Piazza di Spagna 47. Newman ontdekte dat de algemene overste (proost) van de oratorianen Fr. Concha en de secretaris van de Propaganda Mgr. Barnabò duidelijk vooringenomen waren tegenover hem. Zij lieten duidelijk merken dat zij hem als een onruststoker zagen.
Tijdens een audiëntie bij Pius IX (25 januari) die de brief uit Londen in de hand had, konden hij en Ambrose St John hun verhaal kwijt. Op het einde van de audiëntie vroeg Newman, om niet enkel negatief te doen, de pauselijke zegen voor andere apostolische werken die hij wilde doen, o.a. “the formation of a female (little) Oratory”.
Ook in het oratorium van Birmingham zelf was er onrust,[88] die voor een groot deel te verklaren is door de langdurige perioden van afwezigheid van Newman. Overigens is het zwakke punt van ieder oratorium vrijwel steeds het gezag.
In feite waren Faber, Dalgairns en de Wilfridians veel meer van een devotioneel en spiritueel gericht en wilden zij het 16de eeuwse ideaal van Filippus Neri zo dicht mogelijk benaderen. Terwijl Newman en de zijnen St. Filippus Neri zagen als ideaal van katholiek humanisme. Behalve het feit dat het moederhuis ver weg van Londen op een minder belangrijke plaats lag, waren ook Newmans lange afwezigheid en Dalgairns intriges grote factoren. In augustus 1856 keerde Dalgairns definitief naar Londen terug.[89] Vervolgens werden beide huizen gescheiden.

4.8 De katholieke universiteit van Dublin (2).

In maart 1856 hoorde Newman verontrustende berichtten dat er Engelse katholieken naar de universiteit van Oxford zouden gaan. Dit was in principe mogelijk omdat twee jaar eerder de zogenaamde religieuze "tests" afgeschaft waren. Newman was op dat moment nog altijd rector in Ierland. Hij verkeerde in de overtuiging dat Rome de geplande universiteit zag als de ene katholieke universiteit voor Engeland en Ierland. Hijzelf dacht overigens dat hij veel meer in Oxford zou kunnen betekenen dan in Dublin en speelde met de gedachte om een katholiek College of Hall te stichten. Hij wist maar al te goed dat als de Engelse katholieken met bisschoppelijke goedkeuring naar Oxford konden gaan, dat dan zijn kleine groep studenten in Dublin helemaal zou verdwijnen.
Op 1 mei 1856 (Hemelvaartsdag) werd de door Newman gebouwde universiteitskerk in Dublin in gebruik genomen. Newman had daarvoor het geld gebruikt dat over was van de schenkingen t.b.v. het Achilli-proces. Hij hoopte in de toekomst een oratorium bij deze kerk te kunnen stichten. Op de zondag na de opening hield hij de eerste van acht preken, te vinden in Occasional Sermons.
In april 1857 bood Newman zijn ontslag aan als rector. Het vlotte helemaal niet in Ierland en het oratorium in Birmingham was te zwak om zonder hem verder te kunnen, bovendien liep de dispensatie voor zijn afwezigheid af. Ook kon hij niet voldoen aan Cullens wens om permanent in Dublin te resideren. Newmans vice-rector, Dr. Leahy die in 1854 was aangesteld, kon ook niet resideren omdat hij ook vicaris-generaal van Cashel was en moest zijn ontslag geven in de lente van 1857 toen hij aartsbisschop werd. Op 6 augustus 1857 weigerden de priesters van het oratorium in Birmingham (in overleg met Newman) om in te gaan op een formeel verzoek van drie Ierse bisschoppen om Newman voor langere tijd in Dublin te laten wonen. Het lukte bij het begin van het academiejaar van 1857 niet om een vice-rector te benoemen. Zodat toen Newman op 19 november Dublin verliet er geen rector, geen vice-rector, ja zelfs geen kandidaat voor het laatste ambt aanwezig was. Hij zou echter nog een jaar aanblijven.
Een crisis kon nu niet uitblijven. De directe aanleiding was de noodzaak van disciplinair optreden tegen twee studenten, normaliter de taak van de vice-rector. Omdat deze er niet was kwam de zaak bij Newman. Newman was afwezig en vond dat straffen onmiddellijk moeten gebeuren.[90]
Op 1 januari 1858 verscheen het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift van de universiteit Atlantis (2x per jaar), waarin hij ook enkele artikelen plaatst.[91]
In 1854 bij de opening had men avondlessen voor part-time studenten georganiseerd, dit in navolging van experimentele cursussen aan King’s College in Londen in 1848. Deze moesten na korte tijd gestaakt worden bij gebrek aan belangstelling, m.n. doordat de studenten die een dag hard gewerkt hadden te moe waren om nog avondlessen te volgen. Op 15 april 1858 hernamen deze lessen, nu met 90 studenten.
Het lukte Newman ook niet om een "charter" voor zijn universiteit te krijgen van de Britse regering (Disraeli).[92] Dit was een voorwaarde om “degrees” ofwel academische graden te kunnen verlenen.
Op 26 oktober 1858 ging hij voor de laatste keer naar Dublin, waar hij ook nog een paar lessen gaf aan de avondcursisten. Deze zijn te vinden in Idea of a University.
Naast de genoemde factoren die bijdroegen tot het mislukken van dit project: de onwil en het onvermogen van het Ierse episcopaat, de hongersnood, het gebrek aan vooropleiding in Ierland, het onvermogen van de middenklasse om de opleiding te betalen, kunnen we ook vermelden dat de weinigen die het zich konden veroorloven liever naar een bekende universiteit gingen en ook dat in de regel de Engelse katholieken hun zonen liever niet naar Ierland stuurden. Toch kwamen omwille van Newmans faam 13 studenten uit Engeland en 15 van het continent.[93] De universiteit kende tussen 1854 en het begin van 1858-1859 slechts 106 studenten, exclusief die van de Medical School. De universiteit leed bijgevolg onder een voortdurend geldgebrek. Tegelijk was een universiteit met de inherente vrijheid van de studenten iets vreemds voor de meeste bisschoppen die alleen een strikte seminarie-opleiding kenden. Een sterk punt van de universiteit was de studie van de Keltische literatuur, m.n. in de persoon van Mr. O’Curry.
Deze mislukking, die niet aan hemzelf te wijten, was vond Newman zeer pijnlijk. Newman trok zich terug. Pas eind 1858 werd hij echter officieel van zijn taak ontheven. Hij voelde zich zoals hij het uitdrukte “under a cloud” in de volgende jaren.
In retrospect vond Newman dat hij deze functie nooit had mogen aannemen zonder het volle vertrouwen van het vier Ierse aartsbisschoppen (alhoewel de havik John MacHale vóór gestemd had), de formele deelname van alle Ierse bisschoppen, een lekencomité dat de financiën controleerde en duidelijke afspraken over de tijd en periode van zijn aanwezigheid.[94]
Een analyse van de verhoudingen in het Ierse episcopaat leert dat het voor Cullen quasi onmogelijk was om hen achter het plan van de universiteit te krijgen. M.n. MacHale zou altijd een andere richting uit willen.
Later stelt Newman ook dat als de paus meer kennis had gehad van de toestand in Ierland dat hij dan nooit bepaald zou hebben om de universiteit op te richten.

4.9 Callista.

In de lente van 1848 begon hij aan zijn roman Callista, A Tale of the Third Century, oorspronkelijk wilde hij een historische roman schrijven met de figuur van Sint Cyprianus (+258) in de hoofdrol schrijven. Het boek wilde echter niet vlotten. Pas na de uitnodiging van Wiseman, die zelf Fabiola or the Church of the Catacombs geschreven had, om een roman te schrijven voor de ‘Popular Catholic Library’, die in de periode na Cyprianus speelde nam hij het werk weer op. Het was pas in de zomer van 1855 klaar en verscheen in 1856. Het boek trekt zoals al Newmans historische werken parallellen met de kerksituatie in Engeland.[95]
In 1854 schreef hij ook een aantal publieke maar minder bekende brieven ondertekend met Catholicus. (“Who is to blame”) over de Krimoorlog[96] (1853-56) aan de Catholic Standard. Dit tijdschrift had Henry Wilberforce als hoofdredacteur. De artikelen verschenen later in Discussions and Arguments on Various Subjects (1872).

4.10 De Engelse bijbelvertaling.

In juli 1855 besloot de tweede synode van de Engelse bisschoppen in Oscott om een nieuwe Bijbelvertaling te laten maken. De supervisie ervan werd aan Newman toevertrouwd, die er zoals gewoonlijk een uitnodiging van de Voorzienigheid in zag. Pas twee jaar later, op 26 augustus 1857 werd Newman, die hierover nooit geraadpleegd was, officieel gevraagd door kardinaal Wiseman, met de opdracht om zijn eigen medewerkers te zoeken. Newman aanvaardde deze opdracht op 14 september 1857. Het uitstel van Wiseman om hem deze opdracht te gegeven is wellicht ingegeven door het lopende conflict met het oratorium van Londen.
Newman zag deze opdracht als een kans om zijn oratorium een duidelijke plaats te geven in de Engelse kerk en begon een scriptorium waar drie mede-oratorianen, versterkt met twee man van buiten, aan de vertaling zouden werken.
Newman investeerde geld en tijd in de voorbereiding van dit project. Hij zocht medewerkers.[97] Er werd een jaar lang ook stevig aan gewerkt. Maar de bisschoppen gaven hem op zijn vragen, zoals wie wat zou betalen geen antwoord. De zaak kreeg een onverwachte wending toen bleek dat de Amerikaanse aartsbisschop van Baltimore reeds 15 jaar aan zo een vertaling (vanuit de Vulgaat) werkte. In december 1858? vroeg de Amerikaanse hiërarchie Newman om aartsbisschop Kenrick van Baltimore bij zijn project te helpen. Wiseman had deze brief gekregen en hem niet beantwoord,[98] maar hem via Ullathorne naar Newman gestuurd. De Engelse bisschoppen zouden deze vraag vanuit Amerika nooit beantwoorden.
Newman antwoordde dat hij daartoe bereid was indien de Engelse bisschoppen akkoord waren. Vervolgens hoorde hij niets meer noch van het Amerikaanse, noch van het Engelse episcopaat. Newman berichtte vervolgens zijn medewerkers dat zij hun taak als beëindigd konden beschouwen. Het trieste is dat de Amerikaanse vertaling nooit gebruikt werd in Engeland en dat Newmans ongetwijfeld monumentaal werk nooit geschreven werd. Weer mislukte buiten zijn schuld een werk waarvoor er op dat moment geen geschiktere persoon dan Newman was.

4.11 De Rambler-affaire.

Het katholieke maandblad The Rambler[99] werd opgericht in januari 1848 door de bekeerling John Moore Capes (1812-1889) met als adjunct-hoofdredacteur Richard Simpson. De Rambler was vanaf 1858 eigendom van Lord John Acton (1834-1902) (toen 24 jaar!). Het blad was in aanvaring gekomen met het episcopaat vanwege zijn liberale denkbeelden. Acton van oude Engelse katholieke origine en een leerling van Ignaz von Döllinger. Hij was op zijn 22ste reeds een autoriteit voor Europese geschiedenis. Acton was bevriend met Duitse en Franse katholieken die later het predikaat Liberal Catholicism zouden krijgen, zoals Lacordaire en Montalembert. Reeds in mei 1857 voorzag Newman dat het blad problemen zouden krijgen. Newman ontmoette Acton in 1857, maar leerde hem pas beter kennen op 24 maart 1858 en tijdens bezoeken die Acton na die tijd aan het oratorium bracht.[100]
Een aantal artikelen in The Rambler onder Capes gingen of veel te ver of werden ten onrechte zwart gemaakt. Zo werd in het augustusnummer van 1858 gesteld dat St. Augustinus, daadwerkelijk de vader van het jansenisme was. Dit werd verder uitgewerkt en verdedigd in het decembernummer ondanks protest van Döllinger. Er kwam hier nog meer protest op en zowel The Rambler als Döllinger -die niet akkoord was met het Rambler-artikel- werden hierop zwart gemaakt.
Op 21 maart 1859 werd Newman, na veel aarzelen, hoofdredacteur met de bedoeling om deze heikele zaak uit de wereld te helpen. Hij deed dit, zeer tegen zijn zin, op verzoek van velen en om zijn bisschop ter wille te zijn en omdat het tijdschrift nogal was aanhang had onder katholieke intellectuelen. Hij deed dat uit plichtsbesef zonder na te denken over mogelijke consequenties. Newman wilde het tijdschrift behouden om tegenwicht te bieden tegen het dreigend monopolie van de ultramontanisten zoals W.G. Ward en de Dublin Review.
De opdracht was moeilijk en delicaat. Newman publiceerde twee artikelen over de taak van de leek in de Kerk (in mei en juli). Deze artikelen waren hun tijd vooruit en werden -ten onrechte- verdacht gemaakt in Rome. Newman bood daarop al na één nummer zijn ontslag aan.
Het artikel On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine (juli 1859) dat op zoveel weerstand stuitte, zal later heel beroemd worden. In dit artikel werkt Newman het begrip geloofszin (consensus fidelium) uit, een begrip (en visie) dat op Vaticanum II een belangrijke rol speelt in de dogmatische constitutie Dei Verbum.
Newman zelf werd naar aanleiding van dit artikel in Rome ten onrechte verdacht gemaakt, de drijvende kracht hierachter was Mgr. George Talbot (1816-(1868)-1886), kamerheer van Pius IX (1846-78). Ook bisschop Brown van Newport (geen bekeerling) schreef begin én eind oktober naar Rome om zijn beklag te doen over On Consulting. Op 13 januari sprak Ullathorne, die net terugkwam uit Rome, hierover met Newman.
Newman schreef op 19 januari aan Wiseman in Rome een brief met de vraag welke dogma’s enz. hij eventueel tekort gedaan had. Deze vraag legde Wiseman voor aan de congregatie van de Propaganda. Wiseman ontving als antwoord een lijst van punten maar zond deze nooit door naar Newman. Wiseman en Manning waren overigens in Rome om Wisemans coadjutor George Errington te laten amoveren. Omdat een antwoord van Newman uitbleef dacht kardinaal Barnabò dacht dat deze ongehoorzaam en onwillig was, terwijl Newman dacht dat alles geregeld was. Ook Manning gaat in deze zaak - het achterhouden van de lijst - kennelijk niet vrijuit.[101]
De wolk van verdachtmakingen rond Newman bleef in Rome hangen tot in 1867. In Newmans notities uit die tijd vindt men de zin (1859): “Mijn leven lang gebeuren dingen met mij, die niet met anderen gebeuren - ik ben de zondebok”. Newman nam ontslag als hoofdredacteur, maar schreef nog wel artikels voor het blad van juli 1859-juli 1860.[102]
In 1859 brak de oorlog tussen Frankrijk en Oostenrijk uit. Hierdoor verviel de Franse militaire aanwezigheid die Pius IX vanaf 1848 beschermd had. De beweging van het Risorgimento, die de eenheid van Italië nastreefde, kreeg wind in de zeilen en de pauselijke staten werden bedreigd. Als reactie hierop ontstond er een Noord-Europese beweging, in Engeland o.l.v. Manning en W.G. Ward, om te ijveren voor het behoud van de tijdelijke macht van de paus. Manning zou pas vele jaren later, nadat de pauselijke staten verdwenen waren, zijn mening hierover herzien. Maar in die tijd was hij zeer intolerant tegenover iedereen die met hem van mening verschilde over dit punt. Het was de tijd waarin zoeaven vanuit heel Europa de paus ter hulp schoten. Newman zag de tijdelijke macht van de paus als niet wezenlijk en hij zag de strijd met de wapens ervoor al helemaal niet zitten.[103] Degenen die niet voor de tijdelijke macht van de paus waren werden al gauw afgeschilderd als onoprechte katholieken. Deze kwestie betekende het einde van The Rambler. Het laatste nummer had Mannings houding aangaande de tijdelijke macht van de paus had bekritiseerd. Manning dacht overigens ten onrechte dat Newman hier achter zat.
De The Rambler werd opgevolgd door de Home and Foreign Review in juli 1862 met Sir John Acton als uitgever, geholpen door Wetherell. De redactie was dezelfde als die van de The Rambler. Na een aantal goede nummers hield het blad op te bestaan in april 1864. Het werd op zijn beurt opgevolgd door de The North British Review.[104]

4.12 Ultramontanisme, neo-ultramontanisme en liberalisme.

Het zogenaamde ultramontanisme en (katholieke) liberalisme[105] begon in Frankrijk met het werk Du Pape (1819) van de anti-revolutionair Joseph de Maistre (1753-1821), waarin deze pleitte voor een hereniging van alle katholieken onder de banier van de paus tegen het gallicanisme en de revolutie. Hij zag, in deze post-revolutionaire en post-napoleontische tijd, de paus als de beste waarborg voor vrijheid tegenover de staat en dictatuur. In deze eerste fase waren ultramontanisme en liberalisme (met hun streven naar een Kerk, vrij van staatsinmenging) merkwaardig genoeg identiek. De Bonald (1754-1840) onderbouwde de Maitres moreel programma met een filosofische basis. Hij beriep zich hierbij een verondersteld gezamenlijk oergeloof van de hele mensheid, dat haaks stond op het scepticisme en individualisme van de 18de eeuw.
Félicité de Lamennais (1782-1854) voegde deze praktische en theoretische kanten samen in zijn Essai sur l’indifférence (4 delen 1817, 1820 en 1823 (3&4)). Hij kreeg hierdoor enorm veel moreel gezag en stichtte het tijdschrift L’Avenir (1830). Zijn twee bekendste leerlingen en volgelingen zijn Comte de Montalembert (1810-1870) en Jean-Baptiste Henri Lacordaire, de heroprichter van de dominicanen in Frankrijk. Nog steeds waren liberalisme (eis van vrijheid voor katholieken) en ultramontanisme één. In Frankrijk hield in deze periode de oude verdeeldheid van de clerus tussen gallicanen en jansenisten vanzelf op.
Félicité de Lamennais liep een censuur op van Gregorius XVI (Mirari Vos) in 1832 en L’Avenir werd opgedoekt. In 1846 trad Pius IX aan die begon met een algemene amnestie, hij benoemde De Rossi, een leek, als eerste minister en werd als een “liberale paus” ontvangen. Na zijn vlucht naar Gaeta en de moord op De Rossi in 1849 werd de paus opnieuw geholpen door de Europese machthebbers. Daarna was Pius IX volledig genezen van zijn "liberalisme". Zijn reactie zorgde voor verdeeldheid onder de katholieken. Liberalisme en ultramontanisme, eerst met elkaar verbonden, werden nu twee verschillende stromingen. Het ultramontanisme kwam grotendeels voort uit een afkeer tegen de moderne wereld en haar ongelovige geest. Spreekbuis werd L’Univers o.l.v. Louis Veuillot (1813-1883). Veuillot en co zagen de Kerk als een belegerde stad en de hele moderne ontwikkelingen van Darwin enz. als verkeerd. Men koos radicaal voor de paus. In Rome kwam er een opleving van de scholastiek.
Na de oorlog o.l.v. het koninkrijk Piemonte, dat twee derde van de Pauselijke Staten veroverde, ontstond in het ultramontanisme de roep om de definitie van de pauselijke onfeilbaarheid. Men noemt dit ook wel het neo-ultramontanisme. Het verschil met de periode vóór ca 1860 is de roep om het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid.
De andere partij werd het liberalisme dat zich tegen de nauwe visie van de vorigen verzetten. De belangrijkte vertegenwoordigers zijn: Lacordaire, Montalembert en Frederick Ozanam. Hun orgaan werd Le Correspondant.
In Duitsland was de intellectuele verdeeldheid nog groter en dit zou rechtstreeks invloed hebben op Acton. Johann Joseph Ignaz von Döllinger (1799-1890), de leider van de zogenaamde school van München, was ultramontanist. Samen met zijn leerling en vriend Adam Möhler, auteur van Symbolik, waren zij op dat ogenblik de grote coryfeeën van de katholieke apologetiek.[106] Duitsland kende overigens niet de politieke agitatie zoals in Frankrijk en Italië (incl. de pauselijke staten). In de lijn van von Ranke, waren de leiders helemaal niet vijandig naar de Kerk maar liepen tegen hetzelfde probleem op dat Newman behandelde in zijn lessen in Dublin: In welke mate en op welke manier moeten opvattingen die onder katholieke theologen gemeengoed waren/zijn en die stammen uit een tijd vóór er een systematische en wetenschappelijke studie van de geschiedenis bestond herzien worden in het licht van de moderne geschiedeniswetenschap?
Net zoals in Frankrijk ontstonden er twee richtingen in Duitsland. Enerzijds de school van Mainz o.l.v. bisschop Ketteler, deze was meer van Romeinse en scholastieke inslag en anderzijds de school van München. Deze laatste bekritiseerde de (exclusieve) scholastieke benadering van de eerste. Froschammer deed dit op het vlak van de filosofie en Döllinger op het vlak van de theologie en de kerkgeschiedenis. von Döllinger, die eerst een overtuigde ultramontanist was, veranderde zijn visie op het pausschap kennelijk na een bezoek aan Rome in 1857. Mogelijk deed hij dat al na de dogmaverklaring van 1854.[107] De school van Mainz had haar blad: de Katholik, die van München: het Tübinger Quartalschrift. Daarnaast hadden ook de Jezuïeten die de school van Mainz steunden hun tijdschrift: Stimmen aus Maria Laach.
In 1863 zou het zogenaamde Münchener Congres o.l.v. Döllinger een pauselijke censuur oplopen. Na het eerste Vaticaans concilie in 1870 scheidde Döllinger zich overigens af van de katholieke Kerk en zijn volgelingen stichtten de oud-katholieke Kerk.
De hele discussie ging in wezen over intellectuele vrijheid, een thema dat Newman zeer nauw aan het hart lag. Acton, leerling van Döllinger, wilde in Engeland een tijdschrift zoals het Tübinger Quartalschrift, dat zich niet alleen tot katholieken richtte. Zijn grote tegenstander werd W.G. Ward.
Het idealisme van Actons tijdschrift The Rambler, waarin dingen bij naam genoemd werden, ging velen die toch al twijfelden aan de tendensen van de tijd te ver. Daarbij kwam dat de dingen vaak weinig uitgewogen gepresenteerd werden. Newman, die achter de doelstellingen van het tijdschrift stond, maar niet achter de manier van werken, probeerde tevergeefs de redactie te temperen.

5 Een Oratoriumschool in Birmingham.

In januari 1857 ontstond het plan voor het stichten van een school bij het oratorium.[108] Eén van de problemen die men voorzag was het verzet van de reeds bestaande katholieke scholen die de steun van de bisschoppen genoten. De “oude katholieken” keken met een zekere argwaan naar dit initiatief van de bekeerlingen, hetgeen gezien de verschillende achtergronden en geschiedenis niet dient te verbazen. Door de toename van het aantal bekeerlingen was er overigens behoefte aan een nieuw type school, nl. een echte Engelse school voor katholieken, zonder de defensieve houding en bekrompenheid van deze laatste. Newman, met zijn interesse voor onderwijs, werd door velen gezien als de geknipte man voor zo een nieuwe school.
Newman vond dat de oratorianen, omdat zij een gemeenschap vormden, initiatieven moesten ontwikkelen die de kracht van de seculiere geestelijkheid te boven ging.[109] In Birmingham waren er weinig intellectuele katholieken zodat dit geplande onderdeel van hun apostolaat nl. de zorg voor intellectuele katholieken en hun vorming, i.t.t. in Londen, weinig tijd kostte, bovendien kon het oratorium de hun toevertrouwde missie absoluut niet financieren met de inkomsten die hun heel arme parochianen genereerden.

5.1 De opzet

In januari 1858 bezocht Newman zijn bisschop Ullathorne en legde hem de plannen voor een school voor. Ullathorne was blij met het initiatief. Hij was -net zoals Newman- een voorstander van het gescheiden houden van middelbare scholen en klein-seminaries. Volgens het plan zou het oratorium voor het schoolhoofd en de geestelijke verzorging zorgen, maar niet voor het onderwijs zelf, daar zou men leken voor aantrekken. Onder de eerste leraars was eerder genoemde Sir John Acton. Deze had zijn opleiding in Oscott en München genoten.
Men bepaalde dat de school niet onder de verantwoordelijkheid van de oratorium-gemeenschap zou vallen (hetgeen een aantal leken vreesden) maar onder die van Newman persoonlijk en van het schoolhoofd father Nicholas Darnell. Darnell, voorheen fellow van University College in Oxford, was een van de originele Wilfridians.
De start liep niet van een leien dakje. Men was nauwelijks begonnen om de plannen in werkelijkheid om te zetten of Ullathorne begon, deels onder invloed van Wiseman (beïnvloed door Faber), bezwaren te maken. Daarenboven werden in 1858 John Stanislas Flanagan, de hardste werker van het Oratorium, en Henry Bittleston ziek en vertrokken naar het buitenland voor herstel. Newman moest hun taken, o.a. biecht horen, overnemen.
Op 1 mei 1859 begon de Edgbaston Catholic School met zeven jongens,[110] allemaal zonen van bekeerlingen. Fr. Darnell werd schoolhoofd (Head Master). Edward Bellasis, de advocaat bekeerling, was een voortdurende stimulans, steun en toeverlaat. Newman genoot steeds het vertrouwen van de andere promotoren (of medestichters) van de school.[111]

5.2 Conflict in 1861

De school zou Newman veel werk en kopzorgen bezorgen. Zo was er al in het najaar van 1861 een groot conflict[112] rond Mevr. Frances Wootten die de zorg voor de inwonende jongens had. Het conflict zorgde ervoor dat in de kerstvakantie Darnell en vrijwel alle docenten opstapten. De reden was dat Darnell nieuwe regels uitgevaardigd had die het gezag van Mrs. Wootten zwaar beperkten en de jongens geen vrije toegang meer tot haar gaven en om haar de directe toegang tot Newman te ontzeggen of minstens te beperken. Daarop bood Mrs. Wootten haar ontslag aan. Newman begreep dat als Darnell ontslag zou nemen de reputatie van de school een behoorlijke deuk zou krijgen, maar dat als Mrs. Wootten zou vertrekken de school zou falen in de ogen van de moeders van de leerlingen.[113] De (moederlijke) zorg voor de jonge jongens was net iets wat deze school anders moest maken dan andere scholen. Newman had de crisis zien aankomen en en dat was kennelijk de reden van zijn slapeloosheid en overspannenheid in deze periode.[114] Newman was ervan overtuigd dat het gelijk aan de kant van Mrs. Wootten lag. Zij was de bekeerde weduwe van een Tractarian dokter uit Oxford, die Newman al uit die tijd kende, en een van zijn trouwste toeverlaten. Het door Newman voorgestelde compromis werd twee dagen na kerstmis door Darnell afgewezen. Darnell bood publiek zijn ontslag aan en vertelde Newman dat de andere leerkrachten samen met hem zouden opstappen als Mrs. Wootten niet ontslagen werd. Onderliggend was een fundamenteel meningsverschil tussen hem en Newman. Darnell wilde immers een typisch Engelse Public School, terwijl Newman een school wilde die katholicisme met de beste elementen van de protestantse opvoeding combineerde. De onderliggende vraag was: Is de school afhankelijk van het oratorium of niet?
Darnell overspeelde zijn hand en Newman koos zoals vermeld zonder aarzeling partij voor Mrs. Wootten. Darnell die de zaak openbaar gemaakt had vertrok met de hele staf[115] en verliet ook het oratorium. Newman bleef rustig onder deze grote tegenslag. Hij moest nu in de kerstvakantie hals over kop een nieuwe staf vinden en samen met medebroeders een tijd lang zelf les geven.
Newman samen met James Hope-Scott en Edward Bellasis vond een nieuwe leiding. Twee oud-leraars die spijt kregen keerden terug.[116] Thomas Arnold (zoon van) accepteerde de taak van first master voor het eropvolgende trimester. Richard Pope kwam van Gibraltar en zou 38 jaar met de school verbonden blijven. De school heette vanaf dat moment niet langer "Edgbasteon Catholic School" maar "School of the Oratory, Edgbaston". Uiteindelijk leed niet zozeer de school, maar de communauteit onder dit conflict. Integendeel de school kwam gelouterd uit de strijd met een stabiele en samenwerkende staf. Het oratorium verloor Darnell die al vanaf het begin in 1848 lid was toen hij aansloot met de Wilfridians. Ook Flanagan, die nog steeds niet helemaal hersteld was, zou in augustus het oratorium verlaten, doch zijn vertrek had niets te maken met het schoolgebeuren. Het conflict leidde ook tot een verdere vervreemding van Acton, die een vriend van Darnell was.
Dit alles zorgde voor veel extra werk voor een kleine gemeenschap. William Neville was intussen priester gewijd en kon een hand helpen. Ambrose St John nam vanaf dat moment tot in 1872, toen John Norris hoofd werd, de leiding van de school op zich. Newman kreeg heel wat werk in lesgeven en administratie, m.n. omdat St Johns gezondheid vaak te wensen overliet. In drie jaar tijd groeide het aantal leerlingen van 12 naar 70. Newman bestelde kolen, bewerkte toneelstukken voor de jongens, schreef rapporten en gaf vaak les.

5.3 Andere problemen

In de buitenwereld genoot hij niet het vertrouwen van Manning en andere hoogwaardigheidsbekleders die de oratoriumschool doodzwegen. Zo werd in Mannings artikel in de Dublin Review van 1863 over het katholieke onderwijs Newmans school bewust dood gezwegen.
In 1863 had Newman zeer veel werk. Darnells boekhouding bleek niet te kloppen en zo bleek toen pas dat het oratorium geld verloor aan de school. St Johns wankele gezondheid bezorgde Newman steeds extra werk. Er waren op dat moment geen lekenbroeders in de communauteit zodat ook het praktische en huishoudelijke werk op de paar priesters terecht lwam die hun tijd verdeelden tussen school, de missie (hun parochie) en de missie in Smethwick, het workhouse (waar zij een kapel openden), enz.

5.4 Andere initiatieven

Newman probeerde ook een ziekenhuis te stichten, hetgeen mislukte door de voortijdige dood van de vrouwelijke vrijwilligsters die het zouden leidden. In 1857 werd een weeshuis voor jongens gesticht.[117]
In deze periode (november 1859) hield hij een bekende preek bij de uitvaart van Dr. Weedall, voorheen president van Old Oscott.

6 Jaren van stilte (1859-1864).

De periode 1859-1864 omschrijft zijn biograaf Wilfrid Ward als “Sad Days”.[118] Enerzijds trokken neo-ultramontanen zoals William George Ward Newmans rechtgelovigheid in twijfel trekken. Aan de andere kant lag hij onder vuur van de liberale katholieken zoals Simpson, hoofdredacteur van de Home and Foreign.[119] Hij schreef in zijn dagboek op 21 januari 1863: “as a Protestant, I felt my religion dreary, but not my life - but, as a Catholic, my life dreary, not my religion.”.[120]
Newmans vriend Frederic Rogers (Lord Blachford) schreef na een bezoek in 1863, het eerste in 20 jaar, over Newman als “being thrown away by the communion to which he has devoted himself, and evidently sensible that he is so thrown away”.[121]
Newmans werken uit zijn katholieke periode tot dan toe: de universiteit, de bijbelvertaling, de lezingen, de oratorium-school, zijn werk voor de Rambler (en indirect voor de opvolger ervan de Home and Foreign) hebben gemeen: zijn inzet voor de opvoeding en vorming van de katholieken.

6.1 1860.

In het begin van 1860[122] waren Newman en St John de enige priesters die fit genoeg waren om te werken en te preken in het oratorium. John Stanislas Flanagan en Henry Bittleston waren ziek. Robert Tillotson, die een paar maanden naar Amerika was gegaan om zijn oude vader te bezoeken, besloot op het einde van 1859 het oratorium te verlaten en de Amerikaanse Paulisten te vervoegen.
Eind mei 1860 ontving Newman een brief van E.E. Estcourt, de secretaris van Ullathorne, waarin deze voorstelde om een comité op te richten om een nieuwe katholieke kerk te bouwen in Oxford. Men had grond hiervoor gekregen. Newmans naam zou zeker helpen om fondsen te werven. Estcourt sprak ook over de mogelijkheid om een oud werkhuis om te bouwen tot een katholiek college.
Newmans reactie was gemengd. Hij schreef eerst een memorandum voor zichzelf alvorens te antwoorden. Enerzijds was er zijn eigen weerstand en die van de hiërarchie tegen Mixed Education en anderzijds betekende deze insteek het omgekeerde van alles waar hij zich in Dublin voor had ingezet, nl. het stichten van een aparte katholieke universiteit.
In juli van 1860 schreef H.N. Oxenham, bekeerling en priesterstudent, een anonieme brief naar de Rambler waarin hij de bekrompenheid van de seminarie-opleiding aanviel en zich daarbij beriep op Newman. Oxenhams kritiek was scherp en kwam zeker overeen met Newmans visie op katholieke opvoeding (in het algemeen), waarin deze o.a. stelde dat de vorming van katholieken (middle en upper classes) de beste in zijn soort moest zijn. Newman antwoordde in een anonieme brief waarin hij o.a. stelde dat de clerus als groep niet per se allemaal intellectuelen (literary men) hoeven te zijn.[123]
Newman begon in november een correspondentie met Thomas William Allies over Christian Civilization. Deze Allies was bekeerd in 1850 en had in Dublin van Newman de leerstoel geschiedenis gekregen.[124]
Er waren ook weer problemen in het oratorium. Voor het einde van 1860 werd Newman beschuldigd door Londen dat het hebben van een school een overtreding van de regel was. Newman vertelde James Hope-Scott dat hij een diep wantrouwen tegen Faber had, ondanks diens duizend sterke punten.[125]
Father Frederick Bowles, die al vanaf Littlemore bij Newman was, maar die depressief van aard was, vertrok in augustus. Hierdoor werd Newman ook nog verantwoordelijk voor de kerkmuziek in de Oratoriumkerk.

6.1.1 Essays and Reviews

In maart 1860 brak er een grote publieke controverse na de uitgave van Essays and Reviews door zeven bekende Anglicaanse liberalen.[126] Dit werk hield radicale standpunten, m.n. wat betreft de bijbelkritiek, de argumenten voor het Christendom en de kosmologie van het boek Genesis. In 1861 schreef Newman naar aanleiding hiervan dat de controverse over de waarheid van de bijbel het begin van het einde van het protestantisme zal inluiden, maar niet levensbedreigend zal zijn voor de katholieke Kerk. De echte grote controverse die hij voorziet is die met het atheïsme.

“My own belief is, that, if there be a God, Catholicism is true; but this is the elementary, august, and sovereign truth, the denial of which is in progress. May He Himself give grace to those who shall be alive in that terrible day, to fight His battle well. All the forms of Protestantism ... are but toys of children in the great battle between the Holy Catholic Roman Church and Antichrist.”[127]

Deze profetie zal Newman tot aan het einde van zijn leven blijven herhalen.
Het publieke debat was voor hem de aanleiding om opnieuw en dieper te gaan nadenken over de inspiratie van de Schrift en over zekerheid. Er zijn nogal wat papieren met gedachten hierover bewaard uit 1861-1863.[128] Pas in 1884 zal hij twee artikels over de inspiratie van de Schrift publiceren.[129] In deze jaren, en dat al vanaf 1858, het einde van zijn opdracht aan de universiteit van Dublin, probeerde hij een werk over de filosofie van de religie schrijven.[130] Het zou pas jaren later in 1870 zijn beslag krijgen in de Grammar of Assent.

6.2 1861.

In 1861 begon een volgende fase in de ondergang van de pauselijke staten, door de voortschrijdende veroveringen door Garibaldi. Een aantal katholieken wilden deze staten kost wat kost verdedigen. Voor Newman was van meet af aan duidelijk dat de tijdelijke macht van de paus niet van belang was voor zijn positie in de Kerk en in de wereld. Newman weigerde om zich publiek hierover uit te spreken. De liberale Rambler steunde de Britse regering die tegen de tijdelijke macht van de paus was. Aan de andere kant betrokken Manning en Frederick William Faber extreme stellingen.
In de vakantie van 1861 nam Newman op doktersadvies drie weken rust, m.n. vanwege zijn slaapproblemen. Hij werd tijdens deze vakantie begeleid door William Neville, een bekeerling uit 1851 die ook meteen oratoriaan werd. William zou pas tien jaar later vanwege zijn besluiteloosheid priester worden. Hij werd later de secretaris van Newman en na zijn dood verantwoordelijk voor diens geschriften.
Tijdens deze vakantie bekeek hij nog een keer het oude huis in Ham (van buiten).[131] Hij bezocht, na 30 jaar Brighton en ging in Cambridge langs. De rest van de vakantieperiode verbleef hij in Rednal, aan de voet van de Lickey-heuvels ca 12 km. van het moederhuis, in het huis dat het Oratorium daar had laten bouwen in 1854. Het huis was betaald met geld uit het Achilli-fonds. Het huis was een plaats voor bezinning en er was het kerkhof van de gemeenschap. De tweede week van oktober bracht hij door in Ventnor op het eiland Wright, waar hij sedert 1825 niet meer geweest was. Hij zag hier hoe Engeland aan het veranderen was.
Eind november verbleef hij een maand in Londen bij Henry Bowden, de jongere broer van John W. Bowden. Henry's huwelijk was door Newman ingezegend in 1838 en hij was met zijn gezin katholiek geworden in 1852. In deze tijd speelde de hierboven besproken crisis in de oratoriumschool.[132]

6.3 1862.

In 1862 staken geruchten de kop op dat Newman op het punt stond het oratorium te verlaten en opnieuw anglicaan te worden en dat hij de invasie in de pauselijke staten steunde. In juni schreef hij een stevig stuk in de Globe, een Whig dagblad, waarin hij dit categorisch ontkende en daarbij stevige taal gebruikte over het protestantisme.[133] De ingezonden brief deed heel wat stof opwaaien, maar Newman was in zijn opzet geslaagd.
Ook deze zomer was Newman hard aan vakantie toe, uitgeput door het werk aan de school. Ambrose St John had aan het begin van de zomer een heel zware astma-aanval, waardoor Newman nog meer werk op zich af zag komen. In deze zomer verliet Flanagan het oratorium, zeer tot verdriet van Newman. Newman vertrok eind september naar Deal aan de kust in Kent. In oktober was hij in Ramsgate waar hij een exemplaar kreeg van de brief van Ullathorne aan de clerus van Birmingham, waarin The Rambler en zijn opvolger de Home and Foreign (eerst nummer in juli) gecensureerd werden. Newman schreef onmiddellijk naar Ullathorne om te laten weten dat hij de veroordeling aanvaardde, met dien verstande dat hij daarmee “de (foute) leer die verwoord werd in die publicaties” bedoelde.[134] Hij stelde dat hij deze zou corrigeren en de foute passages zou schrappen. Ullathorne bedankte hem en beloofde de inhoud van deze brief naar Rome te sturen om zo eventueel ressentiment tegen Newman weg te nemen. Newman stuurde ook een kopie naar Wiseman, die het weer liet lezen aan Manning.
Newman had al een hele tijd niets met de Rambler en Home and Foreign van doen. Acton en Simpson trapten tegen het zere been van Manning en co door tegen de tijdelijke macht van de paus te zijn. Newman waarschuwde W.G. Ward dat een veroordeling van de Home and Foreign niet betekende dat nu zijn Dublin Review in het gelijk gesteld werd.
Het jammere van de Rambler c.s. was dat het blad zeker iets te bieden had aan gematigde katholieken maar dat het deze van zich vervreemdde door zijn eigenzinnige stijl en toon. Newman vreesde dat als de Home and Foreign zou wegvallen de Dublin Review het monopolie en vrij spel zou krijgen.

6.4 1863.

Begin 1863 vertrouwt Newman[135] aan zijn dagboek toe dat alles wat hij gedaan heeft vanaf zijn katholiek worden enkel een flop geworden is “since I have been a Catholic, I seem to myself to have had nothing but failure, personally”.[136] Hij had wel een aantal dingen bereikt: het oratorium, de universiteit, de school, maar zijn persoonlijke talenten had hij eigenlijk niet kunnen benutten. Hij wist dat in Rome m.n. het aantal (belangrijke) bekeerlingen telde en die konden Faber en Manning in Londen, waar de akker veel vruchtbaarder was, makkelijker produceren. In Rome en daarbuiten[137] droomden velen over een totale bekering van Engeland. Voor Newman kwam niet het aantal bekeerlingen maar de opvoeding van de katholieken op de eerste plaats. De Kerk zelf moest klaar gemaakt worden en zijn voor de bekeerlingen.
Eind maart 1863 hoorde Newman over een privé-initiatief om een katholiek college te stichten in Oxford.[138] In de zomer dacht hij na over de vraag of katholieken de Engelse universiteiten moesten bezoeken, hetgeen overigens inging tegen zijn eerdere werk in Dublin. Rome koos duidelijk voor een eigen opleiding. Newman had zelf een zekere afkeer van Mixed Education. Toch dacht hij dat een katholiek college een haalbaar alternatief zou kunnen zijn voor een onbereikbare Engelse katholieke universiteit.
In de zomer van 1863 ging Newman voor de tweede keer in zijn leven op vakantie op het continent. Vanwege het hardnekkige gerucht dat Faber stervend was bezocht hij hem op doorreis in Londen. Hij mocht maar een kwartier bij hem zijn op bevel van de dokter. Newman verbleef vervolgens in Oostende.
Bij terugkeer in Birmingham ontving hij een brief van John Keble. De eerste in 17 jaar. In de Dublin Review van juli (nu voor het eerst onder redactie van W.G. Ward) las hij een artikel van Manning over de katholieke scholen in Engeland, waarbij zijn school bewust niet vermeld werd. Manning pleitte hierin ook voor een katholieke universiteit en citeerde Newmans Dublin Lectures ter ondersteuning van zijn eigen verzet tegen het plan om in Oxford een katholiek college te stichten. In deze tijd (1863) kreeg Newman opnieuw contact met een aantal oude Anglicaanse vrienden. Zo was er William John Copeland, die hij in Londen toevallig op straat ontmoette en die hem opzocht op 16 juli en die hem met kerstmis een kalkoen stuurde, een traditie die hij vele jaren zou volhouden. Ook Frederic Rogers bezocht hem weer na 20 jaar en hij had contact met Isaac Williams.
Het was overigens de tijd dat in de Anglicaanse kerk het Tractarianisme herleefde.[139]
Volgens Ward waren deze jaren moeilijk voor Newman en leed hij eronder dat hij niet meer kon doen met zijn talenten.
Manning nam in deze periode steeds meer een ultra-ultramontanistische koers. Newman verzette zich daar tegen en verdedigde ook het recht op afwijkende meningen over niet wezenlijke dingen. Ondanks het feit dat hij aan de zijlijn stond was Newman blij katholiek te zijn.[140] Toch had Newman een grote, zij het wat verborgen of stille, betekenis voor de katholieke Kerk, door zijn spiritualiteit, zijn persoonlijke invloed en zijn geschriften. Niemand kon bevroeden dat hij spoedig opnieuw het strijdtoneel zou betreden en dat er een nieuwe periode van glorie zou aanbreken.

7 De Oxfordbeweging na Newman.

De Oxfordbeweging stierf niet uit na het vertrek van Newman. Het hinderde hoogstens een tijdje de verdere ontwikkeling. Men mag niet vergeten dat Newman in de drie jaar voor zijn bekering al geen actieve rol meer speelde in de beweging. De beweging is niet meer weg te denken in de Kerk van Engeland en zal een grote rol spelen in de rest van de 19de eeuw en 20ste eeuw.[141]

8 Literatuur bij deze les

De algemene literatuurlijst.

8.1 Algemeen

  • Earle E. Cairns, Christianity Through the Centuries, Grand Rapids, MI: Zondervan, rev. ed., 1981.
  • Owen Chadwick, From Bossuet to Newman. The Idea of Doctrinal Development, Cambridge, Cambridge University Press, 2 1987.
  • J. Derek Holmes and Robert Murray eds., John Henry Newman, On the Inspiration of Scripture,, London, 1967.
  • Elliot J. Ross, John Henry Newman, Anglican Minister: Catholic Priest: Roman Cardinal, London, G. Allen, 1933.
  • C. Michael Shea, Newman's Early Roman Catholic Legacy 1845-1854, Oxford, Oxford University Press, 2017.
  • Paul Shrimpton, A Catholic Eton? Newman's Oratory School, Leominster, Gracewing, 2005.

8.2 Receptie van de Development of Christian Doctrine

  • Stephen C. Dessain, "The Reception among Catholics of Newmans Doctrine of Development", in: Newman-Studien 6 (1964), 179-192.

8.3 Newman in Dublin

  • Colin Barr, Paul Cullen, John Henry Newman, and the Catholic University of Ireland, 1845-1865, Indiana, Notre Dame, 2003.
  • Vincent F. Blehl, “Newman and the Missing Mitre”, in: Thought: Fortham University Quarterly 35, n. 136 (Spring 1960), 111-123.
  • J.H. Whyte, "Newman in Dublin. Fresh Light from the Archives of Propaganda", in: The Dublin Review 234 (1960), 31-39.

8.4 Over Achilli-affaire

  • William Francis Finlason, Report of the Trial and preliminary proceedings in the case of the Queen on the prosecution of G. Achilli v. Dr. Newman. With an introduction by W.F. Finlason, London, C. Dolman, 1852.

9 Voetnoten

  1. Vgl. Earle E. Cairns, Christianity Through the Centuries, Grand Rapids, MI: Zondervan, rev. ed., 1981, 399.
  2. John A. O'Brien, Giants of the Faith, Garden City, New York, Doubleday Image, 1957, 157.
  3. Het boek werd na 1847 overigens nauwelijks nog verkocht. (Turner, 561-2) Zoals Turner opmerkt was dit boek in die eerste jaren na Newmans bekering de lens waardoor diens bekering gezien werd, later was dat m.n. de Apologia.
  4. L.D. xi, 30.
  5. Ward i, 110v. Zie de informatie hierover in L.D. xi, bv. p. 96, 104.
  6. Ward i, 112.
  7. Apostolisch vicarissen zijn in feite de waarnemende bisschoppen van een missiegebied, d.w.z. een gebied waar geen normale kerkelijke hiërarchie bestaat.
  8. Andere bekeerlingen volgden: Davis Lewis (zijn kapelaan), Maria Rosina Giberne, Henry Bacchus (broer van Maria's vriendin Selina), Marquise de Salvo (neef van Manning), Frederick William Faber en de Wilfridians. In 1846 kwamen er nog een heel aantal. Zie Gilley, 245.
  9. De dag na Newmans aankomst kwamen George Talbot (de latere kamerheer van Pius IX) en Henry Formby uit New Oscott op bezoek. Info Ward i, 119v.
  10. Ward i, 121-122. Brief van februari 1846.
  11. Samuel Wilberforce was gehuwd met Emily Sargent (1807-1841) in 1828.
  12. L.D. xi, 150-2. De Anglicaanse wijdingen werden toen door Rome op zijn minst als twijfelachtig bestempeld, vandaar dat een nieuwe wijding onder voorwaarde (sub conditione) nodig zou zijn. Vijftig jaar later: op 13 september 1896 heeft Leo XIII bepaald dat de Anglicaanse wijdingen ongeldig zijn in de breve Apostolicae curae et caritatis (DS 3313-3319).
  13. L.D. xi, 169, 172.
  14. L.D. xi, 203-4, 212, 218.
  15. Bv. L.D. xi, 251-6, 264-6.
  16. L.D. xi, 296.
  17. L.D. xi, 285-286.
  18. L.D. xii, 19-21 en 27,28. Het is uit brieven van voor hij naar Rome ging overigens duidelijk dat hij Filippus Neri als een favoriete heilige zag, L.D. xi,105.
  19. Vgl. L.D. xii,10.
  20. ibid., 16
  21. W.G. Ward i, 169.
  22. Ward i, 170.
  23. Ker, 329. In deze tijd stuurde hij ook een lijst met zijn stellingen over geloof en rede aan Giovanni Perrone, de meest invloedrijke theoloog uit die tijd. L.D. xii, 40-44 (14 feb. 1847).
  24. Owen Chadwick, From Bossuet to Newman. The Idea of Doctrinal Development, Cambridge, Cambridge University Press, 2 1987.
  25. Dit is uitgewerkt in: C. Michael Shea, Newman's Early Roman Catholic Legacy 1845-1854, Oxford, Oxford University Press, 2017.
  26. Ward i, 174. Shea o.c., 93,1001.
  27. Shea o.c. 29-84.
  28. Het verscheen in oktober 1847: De immaculato B. V. Mariae conceptu an dogmatico decreto definiri possit.
  29. Ward i, 163v.
  30. Ward i, 166. Vgl. brief aan Dalgairns van 22 nov. 1846.
  31. Ward i, 175.
  32. Orestes Brownson, “Newman’s Development of Christian Doctrine”, in: Brownson’s Quarterly Review, 3 (1846), 352. Andere info hierover L.D. xi, 274, 281, 298.
  33. Zie hierover Turner, 577-586 en de noten
  34. L.D. xii, 71-72; 79.
  35. In deze tijd heerste er grote onrust in de pauselijke staten, vgl. L.D. xii, 104 (25 juli 1847). Pius IX had gebroken met Oostenrijk en de strijd voor de Italiaanse eenheid of Risorgimento kreeg een nieuwe implus.
  36. Bespreking Ker, 333-336.
  37. Degene die beweren dat Newman in Rome van onorthodoxie verdacht werd zullen dit moeten verklaren.
  38. Vgl. L.D. xii, 116-120.
  39. Ker, 331, Ward I, 192.
    Ward i,191 vermeldt dat in Rome de nieuwe te installeren Engelse hiërarchie al bekend was. Het zou echter tot 1850 duren voor ze effectief hersteld werd. Het geplande herstel van de hiërarchie was een publiek geheim dat op dat moment (nog) niet vijandig onthaald werd. Reisverslag tot 21 dec. in L.D. xii, 132-134.
  40. Ker, 337: 1 feb.
  41. Met zes priesters: Newman, St John, Dalgairns, William Penny, Richard Stanton en Coffin en met Thomas Knox als novice en drie lekenbroeders, waarvan twee van de eerder genoemde Wilfridians.
  42. Faber, 2 priesters, 3 seminaristen en 11 lekenbroeders. L.D. xii, 143.
  43. Dit gebeurde in Dolman’s Magazine, sept. 1848, 175-183. Een extract in L.D. xii, 402-4. De titel van dit boek was: The Lives of St Rose of Lima, the blessed Columba of Rieti, and Julian Falconieri. De recensent E. Price was overigens niet de bekwaamste en zijn redenering was niet echt steekhoudend.
  44. Ullathorne zou twee jaar later de eerste bisschop van de herstelde hiërarchie in Birmingham worden.
  45. Ker, 341-342. Dit was in zijn “Letter to Pusey”, in Diff. ii, 21-22.
  46. L.D. xii, 286, 304. Ook bij Wiseman ib. 288. Newman schreef aan Newsham (president van Ushaw college vanaf 1837; +1863) om het voor te leggen aan de bisschoppen die samen waren in Ushaw. (verw. hiernaar L.D. xii,342 ook eerder al//).
  47. L.D. xii, 373.
  48. Bv. Brief van Ullathorne van 31 oktober 1848, L.D. xii, 317-9.
  49. L.D. xii, 350.
  50. L.D. xii, 360 en 363-5.
  51. Ward i, 206.
  52. Op 14 juli 1848 is hierover reeds melding, L.D. xii, 244.
  53. Een bespreking: L.D. xii, 382-3 (26 dec. 1848).
  54. Ward i, 220; Ker 347.
  55. Ker 346; Ward i, 256.
  56. L.D. xiv, 274. Ross, 56??
  57. Bespreking: Ker, 364-372; Ward i, 265-274.
  58. In de vierde voordracht had hij overigens reeds zijn oude vriend Blanco White op de korrel genomen. Maar dit was niet van de aard om de gemoederen op te zwepen.
  59. De motor hierachter was Isaac Lowndes, de Schotse presbyteriaanse secretaris van de Bible Society.
  60. Vgl. William Francis Finlason, Report of the Trial and preliminary proceedings in the case of the Queen on the prosecution of G. Achilli v. Dr. Newman. With an introduction by W.F. Finlason, London, C. Dolman, 1852.
  61. Ward i, 292-3.
  62. Het hele verhaal in: Ward i, 305-416.
  63. Ward i, 305.
  64. Zie Barr.
  65. Analyse Ward i, 307-309.
  66. L.D. xiv, 262.
  67. Ze zijn ook te vinden in Idea 1-239 en een aantal essays zijn later gepubliceerd in Historical Sketches (iii,1-125) onder de titel “Rise and Progress of Universities”. Vgl. A.W. 50.
  68. Ward i, 319. Newman heeft er later zijn Retrospective Notes on My Campaign in Ireland over geschreven in 1872.
  69. Over het door Newman voorgestane model van een universiteit, zie Ker, 410.
  70. Een boel informatie is te vinden in: Barr, Paul Cullen, John Henry Newman, and the Catholic University of Ireland, 1845-1865, Indiana, Notre Dame, 2003.
  71. Ward i, 355.
  72. Bespreking Ker, 382-392-396 Dit werk is een hoogtepunt van Newman als schrijver. Na 1858 schreef hij vrijwel niets tot de Apologia.
  73. L.D. xv,311, Ker, 400v.
  74. Vincent F. Blehl, “Newman and the Missing Mitre”, in: Thought: Fortham University Quarterly 35, n. 136 (Spring 1960), 111-123. En J.H. Whyte, "Newman in Dublin. Fresh Light from the Archives of Propaganda", in: The Dublin Review 234 (1960), 31-39.
  75. Barr, 111-116.
  76. Te vinden in H.S. 1, 1-244. Ker, 402-4.
  77. Zie deze twee Ker, 425.
  78. Ker, 430v.
  79. L.D. XVII, 350-355.
  80. Ker, 454. L.D. xviii,206.
  81. Ward I, 432-3; 437.
  82. Ker, 460.
  83. Barr, 221-224. Ook Michael J. Buckley, The Catholic University as Promise and Project: Reflections in the Jesuit Idiom, Washington, D.C., Georgetown University Press, 1998, xvi.
  84. Ker, 462.
  85. Vgl. Stephen Thomas, Newman and Heresy. Zie ook Ker 420-422.
  86. Dit was de eerste grote oorlog na 1815. Het was een onderdeel van de oorlog tussen Turkije (Ottomaanse Rijk) en Rusland. De Russen kregen steun van Engeland, Frankrijk en later van Savoye en Sardinië.
  87. De lijst Ward i, 419.
  88. Newmans omschreef hem als: Wiseman heeft “ten thousand good points - but, as an individual, you cannot trust him; not from a moral fault, but from his character.” Ker, 477. L.D. xvii, 112-113.
  89. Ker, 472-489.
  90. In de herfst 1858 heeft Newman een ontmoeting met Döllinger. Vgl. {[sc|Ward}} i, 437.
  91. Bij de kardinaalscreatie van Newman in 1879 hield Manning ook kwaadwillig brieven achter.
  92. Ward i, 504. Zie het hele verhaal aldaar. Toen Newman zich terugtrok haakten veel abonné's af.
  93. Newman heeft hierover Memoranda o.a. van 22 mei 1882 L.D. /// zie {[sc|Ward}} i, 520-1.
  94. Ward i, 539-567.
  95. Vgl. Ward i, ca 470.
  96. Het was tijdens een bezoek bij von Döllinger dat de Lamennais, Lacordaire en Montalembert de censuur in 1832 vernamen.
  97. Maria onbevlekt ontvangen
  98. L.D. xvii,510-511. Vgl. Paul Shrimpton, A Catholic Eton? Newman's Oratory School, Leominster, Gracewing, 2005.
  99. “do things which secular Priest cannot do”, Ker, 467.
  100. "boys under twelve and 'not destined for the ecclesiastical state'" vgl. Shrimpton,77]]. Oudere jongens zouden pas drie jaar later toegelaten worden. Het waren: twee zonen van Scott-Murray, een van Bellasis, een Charles Stokes, twee van Francis Ward en een van Frederick Capes.
  101. Deze waren in de twee jaar van voorbereiding m.n. Edward Bellasis, Frederick Capes, Thomas William Allies, Francis Ward, William Dodsworth, Richard Macmullen, Francis Wegg-Prosser en James Hope-Scott. Enkel Bellasis was een niet-Oxfordman. In februari 1858 had zich de oud-katholiek Sir John Acton aangesloten en kort daarna ook Henry Wilberforce. De echte stichters en dragers van de school zijn behalve Newman Edward Bellasis en James Hope-Scott.
  102. Ker, 504v.
  103. L.D. xx,76.
  104. Hij was tijdens de aanloop naar deze crisis op vakantie (zie hieronder).
  105. Hij vertrok op 27 december, de rest op 29 december. Ook Eleanor Ffrench, de tweede "matron" naast Frances Wootten vertrok.
  106. Een van hen, de leraar Frans, Rougemont bleek overigens later een inbreker te zijn. (Ker 516 en eerder specifiek).
  107. L.D. xxiv,81-82; 98; 121 bevatten verwijzingen.
  108. Ward i, 568. Vgl. Robert Dudley Middleton (1950), 238-240.
  109. Eigendom van Lord John Acton.
  110. AW, 254.
  111. G.E. Marindin, Letters of Frederick Lord Blachford, 246. Zie Middleton (1950), 239.
  112. Jaren van stilte, Ker 490-532
  113. Ker, 494.
  114. Ker, 494-5.
  115. Ker, 495; L.D. xix, 427.
  116. http://en.wikipedia.org/wiki/Essays_and_Reviews
  117. Ker, 497; L.D. xix, 487-488
  118. In T.P. ii.
  119. S.E. Zie ook: J. Derek Holmes and Robert Murray eds., John Henry Newman, On the Inspiration of Scripture,, London, 1967.
  120. L.D. xix,500.
  121. Bij deze gelegenheid schrijft hij dat hij er sedert 1807 niet was geweest, hetgeen niet klopt. Vgl. Ker, 500.
  122. Overigens werd in Rome over Newman gezegd dat hij op het feest van Filippus Neri in 1860 (26 mei) een preek gehouden had ten voordele van Garibaldi. In werkelijkheid had hij gevraagd te bidden voor het oratorium op Sicilië dat veroverd was door “an able general”. (Ker, 507)
  123. Ker, 509. Zijn brief aan de Globe, Ward i, 580.
  124. L.D. xx, 324.
  125. Ker, 520v.
  126. A.W. 254-5.
  127. Vgl. het werk en de gebedsactie van George Spencer.
  128. Vgl. Ker, 522. Newman was zich ervan bewust dat het de intellectuele vrijheid was die de middeleeuwse scholen (lees: universiteiten) zo sterk maakte.
  129. Ward I, 593.
  130. Brief van 8 jan 1864, Ward i, 570.
  131. uitwerken