De maagdelijkheid van Maria

Uit Apowiki


1 De maagdelijkheid van Maria of de vraag naar de “broers en zusters van Jezus”.

In zeven verschillende contexten wordt in het N.T. gesproken over de broeders (en zusters) van Jezus (Mt. 12,46; Mk. 3,31; Lk. 8,19; Joh. 2,12; 7,3; Hand 1,14; 1 Kor. 9,5; Gal. 1,19).

Met name worden genoemd: Jakobus, Jozef, Judas, Simon (en zijn zusters) (Mk. 6,3).
Om de discussie goed te voeren, eerst de relevante bijbelteksten:

Mc. 3,17 verder Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes de broer van Jakobus, aan wie Hij de naam Boanerges gaf, wat betekent: zonen van de donder;

Mc. 6,3 Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?'

Mc. 15,40 Er stonden ook vrouwen op een afstand toe te kijken; onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses en Salome.

Mc. 15,47 Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen toe, waar Hij werd neergelegd.

Mt. 12,46 Terwijl Hij nog tot het volk sprak, gebeurde het dat zijn moeder en broeders buiten stonden om te trachten met Hem te spreken.

Mt. 27,55 Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken; zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd om voor Hem te zorgen. 56 Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeüs.

Mt. 27,61 Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij en zaten tegenover het graf. 28,1 Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken.

Joh. 19,25 stonden bij Jezus' kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena.


Voor het gemak: synopsis Mc. 15,47; Mt. 27,56; Joh. 19,25

Mc 15,40

Er stonden ook vrouwen op een afstand toe te kijken;
onder hen bevonden zich
Maria Magdalena,
Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses
en Salome.

Mt. 27,56


Onder hen bevonden zich
Maria Magdalena,
Maria de moeder van Jakobus
en Jozef
en de moeder der zonen van Zebedeüs.

Joh 19,25


stonden bij Jezus' kruis zijn moeder,
de zuster van zijn moeder,
Maria de vrouw van Klopas
en Maria Magdalena.


Het is opmerkelijk dat vrijwel alle katholieke exegeten houden dat Maria geen andere kinderen ter wereld heeft gebracht in tegenstelling tot vele protestantse auteurs.[1]
Het feit Jezus de “eerstgeborene” wordt genoemd (Lk. 2,7) en Mt. 1,25 betekent nog niet dat Maria nog meer kinderen na Jezus zou gehad hebben. Eerstgeborene slaat veel meer op de bijzondere rechten en plichten die het eerst geboren zijn met zich meebracht in Israël zowel voor het kind als voor de ouders (denk aan de opdracht in tempel). Merk op dat de broeders van Jezus nergens zonen van Maria genoemd worden.

Het antwoord op dit probleem is redelijk eenvoudig.
Het N.T. is geschreven in het Grieks. Omdat het leven en de boodschap van Jezus zich in een Aramees taalgebied afspeelden kan het niet anders of het N.T. moet Hebreeuwse en Aramese begrippen in het Grieks proberen te vertalen, zoals ook reeds de Septuagint Hebreeuwse begrippen en uitdrukkingen in Griekse probeerde om te zetten, hetgeen zelden een perfecte weergave is van de originele tekst. Het kan ook nauwelijks anders: het Hebreeuws is immers een semitische en het Grieks een indo-germaanse taal, bijgevolg brengt een vertaling zeker moeilijkheden en beperktheden met zich mee.
Het Hebreeuwse ה (ah) wordt vertaald in het Grieks met ἀδελφος (adelfos), dat wij weer vertalen met “broer” in het Nederlands. Het Griekse en het Nederlandse woord betekenen hetzelfde: een broer is een man/jongen met dezelfde vader en moeder als ik.
Maar het Hebreeuwse woord ה voor broer heeft een veel ruimere betekenis.
Enkele voorbeelden:

  • Daarom zei Abram tegen Lot: 'Laten wij geen ruzie met elkaar maken en onze herders evenmin; wij zijn toch broers (מיה= 'ahim') van elkaar” (Gen. 13,8). Uit Gen. 11,27 weten wij echter dat Abram en Lot neven van elkaar waren (vgl. Gen. 14,14.16).
  • Laban noemt zijn schoonzoon Jakob 'broer' (ה) (Gen. 29,15; ook 31,46.54; Recht. 9,3).
  • Ook de neven van koning Achazja worden zijn broeders genoemd (2 Kon. 10,13)
  • en de jonge Tobias noemt zijn bloedverwante Sara zijn zuster (Tob. 8,9).
  • In Lev. 10,4 worden de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, de broers van Mischael en Elzapan genoemd. De vader van deze laatsten heet Uzziel en is een oom van Aäron. Het zijn dus achterneven van elkaar. (Vgl. Jos. 17,4; 2 Kon. 10,13 enz.)
  • In de Septuagint [2] wordt het Hebreeuwse ה telkens vertaald met het Griekse ἀδελφος (broer) terwijl het Hebreeuwse woord eigenlijk “mannelijke verwant” betekent.
Om in het Hebreeuws zonder fout aan te duiden wat wij in het Nederlands en Grieks een “broer” (c.q. halfbroer) noemen gebruikt men uitdrukkingen zoals: “de broer, de zoon van mijn vader” (Deut. 13,7); “de zus, de dochter van mijn vader” (Deut. 27,22) en “mijn broeders, de zonen van mijn moeder” (Recht. 8,19) (LXX: “ἀδελφοι μου και υἱοι της μητρος μου εἰσιν”).[3] Dit soort aanduidingen vinden we nergens als het gaat over de broers en zusters van Jezus.


Het evangelie zegt niets over echte broers en zusters van Jezus. Bewijzen uit het evangelie:

  1. Dat Jezus in ieder geval geen oudere broers of zusters had blijkt uit Mt. 1,23 en Lc. 1,27 waarin gezegd wordt dat Maria bij de geboorte van Jezus maagd was. In geen enkel verhaal over Jezus' kindheid wordt melding gemaakt van broers of zusters, bv. bij de terugkeer uit Egypte.
  2. De Schrift spreekt nooit over zonen van Maria of Jozef. Jezus wordt ook de zoon van Maria (Mc. 6,3) en de zoon van de timmerman (13,55) genoemd, waarbij het bepaald lidwoord aangeeft dat Jezus de enige zoon is.
  3. Mc. 6,3 is de enige tekst die broeders van Jezus met name noemt: Jakobus, Jozef, Judas en Simon.
    1. Welke familieverhoudingen bestaan er nu tussen Jezus en deze Jakobus, Jozef, Judas en Simon? Paulus merkt op in Gal. 1,19: “Van de andere apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broeder des Heren.” De broeder van Jezus, Jakobus, was dus één van de apostelen. Omdat op dat ogenblik Jakobus de meerdere reeds de marteldood gestorven was (Hand. 12,2) is Jakobus de mindere bedoeld.
    2. Mc. 15,40 (en Mt. 27,56) spreekt over een zekere Maria (“andere Maria” in Mt. 27,61; 28,1) de moeder van Jakobus (de jongere, Mc. 15,40) en Jozef (Joses, bij Mc. 15,40.47). Het feit dat Mc. 15,40 deze Maria introduceert met verwijzing naar Jakobus en Jozef doet het vermoeden ontstaan dat deze laatsten bekenden zijn, vandaar dat deze Jakobus en Jozef hier dezelfde moeten zijn als die in Mt. 13,55 en Mk. 6,3. Indien hier nog twijfel zou overblijven dan moet die wijken voor het feit dat Mc. in beide gevallen de ongewone naam van Joses voor Jozef gebruikt. Deze Maria is waarschijnlijk de vrouw van Klopas, die onder het kruis stond (Joh. 19,25),[4] tenminste als wij deze zo mogen identificeren.
    3. Klopas (of Kleopas) kan de Griekse vertaling zijn van het Aramese Chalphaï, ook uitgesproken als Alfeüs. Jakobus wordt in de apostellijst genoemd de “zoon van Alfeüs” (Mc. 3,18; Mt. 10,3). Jakobus (de jongere) en Jozef (Joses) zijn bijgevolg kinderen van deze Maria en Klopas. Jakobus en Jozef zijn daarmee zeker geen eigenlijke broers van Jezus en daaruit mogen we dat van Simon en Judas als zeer waarschijnlijk concluderen. (Over hen is verder niets te achterhalen). Mogelijk is deze Judas de schrijver van de Judasbrief. Of Judas en Simon dan weer broers of neven van elkaar zijn en/of van Jakobus en Jozef is niet zeker. Denk ook aan het begin van de Judas-brief: “Judas, dienaar van Jezus Christus en broeder van Jakobus”. Of Simon ook dezelfde is als de apostel Simon is niet direct duidelijk.
    4. Voor de volledigheid: het andere broederpaar onder de apostelen, Jakobus en Johannes, zijn de zonen van Zebedeüs (Mc. 3,17) en Salome (Mt. 27,56) en dus geen zonen van Maria. Salome is kennelijk een zus van Maria als wij Mt. 27,56, Mc. 15,40 en Joh. 19,25 mogen combineren, zodat deze twee apostelen volle neven van Jezus zijn.
  4. Waarom zou Jezus aan het kruis zijn moeder aan Johannes hebben toevertrouwd wanneer Maria nog kinderen had die voor haar zouden kunnen zorgen. (Joh. 19,26v)
  5. Uit het verhaal van de terugvinding van Jezus in de tempel blijkt nergens dat Maria nog andere kinderen had. Het zou onvoorstelbaar zijn dat zij als zij de zorg over een zestal kinderen, jonger dan Jezus, zou hebben deze tocht zou hebben meegemaakt.

De stellige bewering dat Maria andere kinderen gehad zou hebben is onzin. Er is geen traditie over uit de oudheid. Een dieper liggende reden om dit te stellen ligt in het willen ontkennen van de bijzondere plaats van Maria in het verlossingswerk.

2 Voetnoten

  1. Vgl. Josef Blinzler, Die Brüder und Schwestern Jesu, Stuttgart, Katholisches Bibelwerk, 21967, 11v.
  2. Een Griekse vertaling van het O.T. uit de tweede eeuw voor Christus, gangbaar in de tijd van Jezus
  3. Vgl. C. Tresmontant, Le Christ Hébreu. La Langue et l’âge des Evangiles, Paris, O.E.I.L., 1983, 91.
  4. Sommigen lezen in de tekst van Joh. dat deze Maria een “zuster van Jezus' moeder” zou zijn. Dit klopt echter niet als men de Griekse tekst leest. Het gaat over een andere vrouw naast deze Maria, kennelijk Salome.