Abbé Carron

Uit Apowiki


Abbé Carron (1760-1821)

1 Bronnen

  • Dominic Aidan Bellenger, The French Exiled Clergy in the British Isles after 1789, Bath, Downside Abby, 1986, 104-111.
  • Kirsty Carpenter, Refugees of the French Revolution. Émigrés in London, 1789-1802, Houndmills, Palgrave, 1999.
  • Un Bénédictin de la Congrégation de France (= Dom Paul Jausions), Vie de l'Abbé Carron, Paris, Charles Douniol, 1866. (= Vie)
  • Abbé de Lubersac, Journal historique et religieux de l'émigration et déportation du clergé de France en Angleterre, Londen, Cox, Fils et Baylis, 1802.
  • Edward Walford, Old and New London, Volume 5, London, Petter & Galpin, London, 1878. Hierin: "Somers Town and Euston Square", pp. 340-355.

2 Voorwoord

Abbé Jules Carron (ook wel Caron), wordt soms de Vincentius de Paul van de emigratie genoemd. Hij heeft geen directe band met Newman, maar is hier opgenomen om mede een achtergrond te schetsen van het Engeland waarin de Oxfordbeweging zich ontwikkelde. Naast prominente bekeerlingen die de Oxfordbeweging voorafgingen zoals George Spencer en Ambrose Phillipps de Lisle was er zeker ook invloed van de duizenden gevluchte en verbannen Franse priesters en katholieke edellieden op de manier waarop vele Engelsen de katholieken zagen en ervoeren.
Dit stuk beperkt zich m.n. tot de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Carron en gaat niet in op zijn innerlijk leven, dat overigens redelijk goed aan bod komt in Vie.
Carron duikt hier min of meer toevallig op doordat hij even voorkomt in het leven van moeder Margaret Hallahan, ordestichtster en correspondente van Newman en van Anne Letitia Trelawney, dochter van de vroege bekeerling Sir Harry Trelawney.

3 Zijn leven

Abbé Carron
Guy Toussaint Julien Carron (23 februari 1760 - 15 maart 1821).

Carron werd geboren in Rennes. Daar werd hij priester gewijd op 21 december 1782 en werkte als kapelaan aan de Saint-Germain, waar hij zich o.a. bijzonder inzette voor de armen. Hij publiceerde ook enkele werken o.a. Les Héroïnes chrétiennes, Les Epoux chrétiens, ou Vie de M. et Mme de la Garaye (over een historisch echtpaar) en Les Modèles du clergé.
Overwerkt krijgt hij twee maanden voorplichte rust van zijn bisschop in 1786. In deze periode (juli 1786) bezoekt hij de abdij La Trappe. Hij wil er intreden maar de abt weigert hem vanwege zijn zwakke gezondheid.
Hij mocht van zijn bisschop toen vanwege zijn gezondheid alle werk doen behalve biecht horen en les geven.
In Rennes (rue Derval, in hôtel de Crévy), zoals in andere Franse plaatsen, waren er door de kerk georganiseerde "ateliers" waar armen en werklozen konden werken, bv. katoen spinnen, kant klossen en andere stoffen, m.n. stof voor scheepzeilen, maken en bewerken om tenminste een klein inkomen te hebben.
Hij trekt naar Parijs met een aanbevelingsbrief van zijn bisschop om daar te proberen financiële middelen voor dit goed werk los te krijgen. Hij logeert te Passy bij zijn vriend abbé Gérard. In Parijs weet hij meer dan tienduizend pond aan aalmoezen voor de armen te krijgen, met name van heel wat hooggeplaatste personen.[1]
Bij zijn terugkeer koopt hij een "fabriekje": la Piletière, bestaande uit een aantal gebouwtjes waar men zeildoek maakte. Dit was toen een vrij complex en arbeidsintensief werk dat wel 80 verschillende beroepen vereiste. Op 13 juni 1789 meldt hij zijn bisschop dat hij er in de laatste 2 jaar tussen de 700 en 800 mensen te werk stelde, incl. zieke en oude arbeiders. Op het hoogtepunt werkten er 2000 mensen, vooral vrouwen. De Zusters van Liefde nemen een groot deel van de zorg op zich. Om dit project te kunnen verwezenlijken moet hij nogal wat geld lenen bij mensen die hem persoonlijk vertrouwen.

4 De revolutie

Vanaf eind 1788 neemt in Frankrijk stilaan de revolutionaire en opstandige sfeer toe. Op 2 november 1789 worden alle kerkelijke eigendommen geconfisceerd en vanaf 4 januari 1791 wordt van alle priesters een eed geëist op de nieuwe burgerlijke grondwet. Deze wet is in wezen gallicanistisch. Zij die de eed afleggen krijgen een benoeming en staatssalaris. Zij behoren daarmee tot een kerk los van Rome. Pius VI (1775-99) veroordeelt deze eed en deze kerk als schismatisch.
Ongeveer de helft van de priesters weigert de eed.[2] Zij het dat het per streek enorm verschilt. Slechts vier bisschoppen doen spontaan mee. De anderen wachten op de positie van de paus en gaan vervolgens in ballingschap.
Carron weigert de eed af te leggen. Hij moet vertrekken en de burgerlijke overheid stelt nieuwe priesters aan. Het gewone volk weigert echter massaal om deel te nemen aan de liturgie enz. van deze priesters. In Rennes was er maar één kerk waar het een beetje liep voor deze officiële priesters: de Saint-Sauveur. In deze eerste tijd slaagden een aantal weigerende priesters zoals Carron er nog in om diensten en uitvaarten te doen in hun kerken. Carron lukte dat tot in 1792. Dit was m.n. mogelijk omdat er in de wijde omgeving van Rennes relatief weinig collaborerende priesters waren.
Een decreet van de Assemblée nationale hief de kloostergeloften en bijbehorende verplichtingen van alle religieuzen op, waardoor een aantal terugkeerden in de wereld of een rol opnamen onder de "officiële" clerus. Een groot deel van deze ex-religieuzen en clerus raakten totaal losgeslagen.
Carron deed wat hij kon om zijn Rome getrouwe collega's bij te staan. Hun situatie werd met de dag penibeler m.n. in Parijs.
In la Piletière wist hij in 1789 nog het "Hospice de la Piletière" op te richten, een opvang met drie zalen voor telkens zes zieken of ouderen. De dochters van liefde (Filles de la Charité de Saint-Lazare) werden gevraagd ervoor te zorgen. De strenge vervolging die volgde maakte dat echter spoedig onmogelijk.
Hij bood de trappisten aan om bij hem onder te duiken en in La Piletière hun gemeenschap voort te zetten. Er werkten op dat moment ongeveer 1500 mensen. Dit bleek echter onmogelijk en de trouwe trappisten moesten vluchten.

5 In ballingschap: Jersey

Na 10 augustus 1792 begon men systematisch op te treden tegen de priesters die de eed niet hadden afgelegd. Carron die op 14 augustus moest verschijnen voor de overheid om gearresteerd te worden bleef gewoon thuis. De andere priesters werden gearresteerd en daar de Benedictijnenabdij van Saint-Melaine gevoerd. Hij schreef op 16 augustus een brief aan de overheid met de vraag of hij zijn werk voor de armen mocht blijven doen.
Op 18 augustus werd hij alsnog gearresteerd en naar eerder genoemde abdij gevoerd. Oude en zieke priesters werden naar een de gevangenis au Bon Pasteur gebracht en bleven daar twee jaar en daarna nog zes maanden in Mont-Saint-Michel. De meesten van deze groep keerden in maart 1795 naar huis terug, een aantal zieken pas in december 1796.
Op 8 september werd Carron met de overige gearresteerden naar St. Malo gebracht. Op 14 september werd hij met ca. 250 andere geestelijken in stormweer in ballingschap naar Jersey gestuurd waar hij pas op 16 september aankwam. Er waren meer dan 3.000 geestelijken op deze manier in ballingschap gegaan. Tegelijkertijd kwamen ook veel verbannen edellieden naar Jersey. Het eiland maakte door de komst van deze Fransen na eeuwen weer kennis met katholieken.
In totaal waren er ca 75.000 geestelijken die de eed weigerden. De meesten vluchtten, velen werden gedood of naar Frans Guyana in ballingschap gestuurd. Een aantal slaagde erin om onder te duiken en probeerden clandestien hun werk te voort te zetten. De vervolging betrof niet enkel Franse priesters, maar ook priesters en religieuzen uit het bezette gebied dat later België en Z. Nederland zou worden.
Van 1792 tot 1814 zou Carron op Engelse bodem verblijven. Hij maakte zijn eerste korte reis naar Londen, waar Jean-François de La Marche, bisschop van Saint-Pol-de-Léon (in Bretagne), reeds in 1791 toevlucht gevonden had. Hij kende deze bisschop vanwege correspondentie naar aanleiding van zijn boek Héroïnes chrétiennes. In Londen verbleef ook M. Després, rector van de Saint-Germain uit Rennes. Deze was zijn meerdere in Rennes en aan hem wilde hij verantwoording afleggen voor zijn werk in de afgelopen tijd in Rennes. Després zou zich in de erop volgende tijd aansluiten bij Carrons werk.
Op 8 oktober was hij terug in Jersey. Per brief hield hij aanvankelijk nog contact met la Piletière, tot de postverbinding, door dreigende oorlog tussen Engeland en Frankrijk wegviel.
In Jersey zat hij niet stil, stichtte een kapel[3] en richtte hij twee bibliotheken in: één voor de clerus en één voor de andere ballingen. In juni 1793 opende hij twee scholen voor de kinderen van de ballingen, één voor jongeren en één voor kinderen die nog nooit onderwijs genoten hadden. Hij zelf kwam publieke catechismuslessen geven. Hij zette zich met diverse initiatieven in voor de vele vluchtelingen die zonder familie, verwanten of middelen op het eiland verbleven.

6 In ballingschap: Londen

In augustus 1796 verplaatste de Engelse regering de ballingen naar het vasteland uit vrees voor oorlog met Frankrijk en een invasie van Jersey. Carron vertrok in augustus 1796 naar Londen met een aanbevelingsbrief van de balling-bisschop van Tréguier. In Londen (Tottenham Court Road) begon hij in september 1796 reeds met twee scholen voor de kinderen van de "émigrés". Deze scholen namen al snel ook arme Engelse katholieke kinderen aan en waren volledig gratis. Hij opende, met behulp van andere priesters, ook twee kapellen. Hij organiseerde weer een bibliotheek en gaf zelf les in het Frans.
Hij vertrouwde voor de inkomsten volledig op de Voorzienigheid. Al snel kreeg hij steun van de bisschop (apostolisch vicaris) van Londen (John Douglas +8/5/1812) en de bisschoppen van Tréguier en Jean-François de La Marche, bisschop van Saint-Pol-de-Léon.
In 1799 werden genoemde scholen pensionaten. Een telde 80 (jeunes gens) en één 60 (jeunes personnes / kennelijk de beginnelingen) leerlingen. Men kon voor weinig geld (en vaak gratis) dit internaat bezoeken. Hij kreeg hierbij hulp van M. Després.
Wij moeten het verhaal even onderbreken en terugkeren in de tijd: Op 24 augustus 1797 leek het erop dat de ballingen konden terugkeren naar Frankrijk. Hij besloot vrijwel direct om de scholen te sluiten en terug te keren naar Frankrijk. De Engelse regering bleek een betere kijk op de situatie te hebben en weigerde de refugiés een paspoort. Korte tijd later bleek de verwachte ontspanning in Frankrijk ijdele hoop. Carron hernam zijn werk en breidde het nog uit: opvang van arme ballingen, oude en zieke priesters, een meisjesschool, enz.

6.1 Somers Town, Londen

In november 1799 verhuisde hij naar Somers Town (Londen). De reden hiervoor is onbekend. Dit werd het centrum van zijn activiteiten. De scholen en een aantal activiteiten bleven in Tottenham Court Road. Hij onderhield hier ook nog uitgebreid contact mee. In Somers Town ontplooide hij een zevental nieuwe initiatieven. Allereest vier scholen, twee betaald, twee vrij, telkens een voor jongens en een voor meisjes,[4] De scholen van Carron genoten een zeer goede reputatie. Heel wat adellijke heren personen er les. De gratis school voor arme katholieke kinderen, m.n. kinderen van émigrés werd geleid door twee Françaises die ook Engels spraken. Verder richtte hij een bibliotheek op, een gasthuis voor Franse zieken, een gasthuis voor oude en zieke Franse geestelijken (ca 40 personen), en een school voor arme katholieke meisjes en de zogenaamde "Chambre de la Providence" (Kamer van de Voorzienigheid) waar drie Engelse en drie Franse dames hun leven wijdden aan de zorg voor de arme katholieken, hun opleiding en ziekenbezoek. Ze hielpen met de armenzorg, m.n. onder de Fransen, met een gaarkeuken, het verstrekken van kleding, enz.[5] Dit werk was geïnspireerd op de Dochters van Liefde van Sint Vincentius de Paul. Een van deze Engelse dames is de bekeerlinge Anne Letitia Trelawney. Heel wat kinderen, een groot aantal van hen waren wees, kregen er gratis onderwijs en onderdak. Engelse en Ierse katholieken stuurden hun kinderen naar deze scholen. Een van hen was Margaret Hallahan.[6]
Hij kreeg naast de steun van de Engelse regering ook de steun van vele weldoeners, o.a. van diverse Franse prinsen, de duc d'Angoulème, de duc de Berry en kennelijk ook van koning Lodewijk XVIII, die in ballingschap verbleef en vanaf 1807 zich in Engeland vestigde.[7]

6.1.1 1802

Op 15 juli 1801 werd in Parijs het concordaat tussen Napoleon en paus Pius VII getekend, waardoor de vereiste eed op de grondweg van 1790 werd opgeheven. In de loop van 1802 keerde 2/3 van de vluchtelingen, inclusief een groot aantal priesters, terug naar Frankrijk.
Carron wilde niet direct terugkeren naar Frankrijk, gezien zijn intussen grote verplichtingen in Engeland en waarschijnlijk ook vanwege de eerder vermelde ervaring uit 1797. De zaak was ook gecompliceerd vanwege de grote chaos in Frankrijk. Wie waren de rechtmatige bisschoppen, wat te denken van de "articles organiques" die de clerus in een aan de staat onderdanige rol dwingen enz.[8] Carron behoorde niet tot de partij van de anti-concordisten of Blancharcisten,[9] genoemd naar hun woordvoerder abbé Blanchard.

6.1.2 Andere werken

Tijdens zijn verblijf in Engeland onderhield hij als dat mogelijk was een correspondentie met velen in Frankrijk. Naast zijn vele werk vond hij ook nog tijd om te publiceren. In 1796 werd Réflexions chrétiennes pour tous les jours de l'année gepubliceerd in Winchester, waar veel prêtres émigrés onderdak vonden bij de markies van Buckingham. In 1800 verscheen Pensées ecclésiastiques (4 delen) dat al in 1801 een heruitgave kende. Hij herwerkte zijn boek uit 1796 met de nieuwe titel: Pensées chrétiennes, ou Entretiens de l'âme fidèle avec le Seigneur pour tous les jours de l'année. Er verschenen nog meer dan tien werken van zijn hand.
Vanaf 1800 kon hij bouwen op de steun van de uit Guyana ontsnapte Belgische seminarist John Nerinckx. Nerinckx werd priester gewijd werd in Somers Town in 1802.
Ook al had het Engelse anti-papisme reeds in Jersey aan den lijve ondervonden toch mij meende hij dat de tijd rijp was om een katholieke kapel te bouwen. De kennismaking met de vele Franse priesters en edelen en zeker zijn eigen werkzaamheden hadden intussen een aantal anti-katholieke vooroordelen afgezwakt bij de Engelse protestanten. In 1807 begon hij met de bouw van de St. Aloysiuskapel. Deze opende in 1808. Hier kwamen veel Franse priesters de H. Mis lezen. Ook zijn scholen heetten St. Aloysius.
In de loop der jaren nam hij een hele reeks mensen op in de katholieke Kerk. Een memorandum uit 1803 vermeldt 55 namen.[10] Ten gevolge van de voortgaande oorlogshandelingen ontstond er een nieuwe groep Fransen in Engeland: krijgsgevangen soldaten en zeelui. Ook dezen kregen zijn zorg en aandacht. Hij had ook af en toe schriftelijk contact met koning Lodewijk XVIII die in Engeland verbleef en die interesse toonde voor zijn werk.

7 Terug naar Frankrijk

Toen Lodewijk XVIII na de gedwongen troonsafstand van Napoleon op 6 april 1814 enige tijd later terugkeerde in Frankrijk vroeg hij Carron met zijn goede werken en scholen naar Parijs te komen.
Op 16 juli 1814 keert Carron daarop terug naar Frankrijk. Een aantal medewerksters uit Engeland volgen hem.[11] In Londen werd hij na zijn vertrek opgevolgd door zijn trouwe medewerker Abbé Nerinckx, die de zorg voor de vele werken op zich nam en verder ontwikkelde tot aan zijn dood in december 1855.
Carron wilde zijn werk in Frankrijk voortzetten. In de rue du Faubourg-Saint-Jacques stichtte hij L'Institut des Nobles Orphelines dat in 1816 de naam Institut royal de Marie-Thérèse krijgt. In volksmond stonden de leden ervan bekend als de Feuillantines.

8 De Honderd Dagen van Napoleon. Terug naar Engeland.

Op 20 maart 1815 ontsnapte Napoleon van het eiland Elba. Hij keerde op 4 maart terug in Parijs en greep de macht. Carron vluchtte op 28 maart via Calais terug naar Somers Town.
Lodewijk XVIII kon korte tijd later, na Napoleons verlies in Waterloo (18 juni) op 8 juli 1815 terugkeren. Carron wachtte op advies van de koning echter nog een tijd in Engeland. Hij keerde pas begin november terug en deze keer zou hij blijven.
Lamennais, nog niet priester gewijd, was tijdens deze zogenaamde Honderd dagen van Napoleon te gast bij Carron in Londen, waar hij gedurende 7 maanden Franse les gaf. Zij keerden samen terug.[12]

9 Definitief terug in Parijs

Carron woonde in Frankrijk bij de Feuillantine's, waar ook Lamennais een tijd verbleef. Een bekend bezoeker hier was de Engelse bekeerling Thomas Weld, die in 1830 kardinaal zou worden. Carron was zijn studiebegeleider en geestelijk leidsman.[13]
In Frankrijk verschenen Carrons Modèles d'une tendre et solide dévotion à la Mère de Dieu dans le premier âge de la vie (1814) en Vies des Justes in 17 delen in 1815-1817. Dit laatste werk omvat hagiografiën van mensen met diverse levensstaten en van uiteenlopende maatschappelijke posities. Zijn laatste werk is tevens zijn bekendste: Les Confesseurs de la Foi dans l'Eglise gallicane à la fin du xviiie siècle. Dit laatste leverde hem een dankbrief van paus Pius VII op.[14]
Terug in Frankrijk moest hij de nodige zaken uit het verleden regelen, vooral de schulden gemaakt voor zijn werk in La Piletière moesten afgehandeld worden. Bij zijn arrestatie in 1792 werkten er 1550 of zelfs 2000 personen.[15] De aanschaf van het nodige onroerende goed had 70.000 pond gekost en de nodige aanpassingen van de gebouwen nog eens 20.000 pond. Hij had dat geld toendertijd grotendeels geleend van mensen die op hem persoonlijk vertrouwden.
Na zijn arrestatie op 18 augustus 1792 werd een zekere M. Paris in zijn naam de directeur van de onderneming. Deze werd zelf gevangen genomen op 10 oktober 1793. In 1794 was Carron officieel dood verklaard zodat zijn erfgenamen hun rechten konden laten gelden. Op vraag van Carron deden zijn wettelijke erfgenamen echter officieel afstand van hun rechten op La Piletière omdat alles gekocht was met het doel van de charitas. Daarop werd La Piletière eigendom van de staat. In 1821 bood de stad Rennes aan om het geheel terug te kopen met als doel het opnieuw ten bate van de armen te gebruiken. Carron wil deze laatste clausule niet. Hij schonk het aan de "Dames Budes", een slotklooster. Het geld dat hij ontving kon hij zijn schuldeisers betalen.
In zijn laatste jaren deed hij van alles om het geloofsleven te bevorderen, stichtte zogenaamde congregaties voor vrouwen, arbeiders, enz. Dit zijn groepen die m.n. op zondagmiddag samenkwamen voor catechese en vorming in de kapel van de Feuillantines. Hij gaf retraites voor zusters, enz.
Op 14 februari 1821 deed hij nog de laatste keer de H. Mis. Daarna werd hij ziek en stierf hij op 15 maart 1821. Zijn hart wordt in een marmeren vaas bewaard in de Saint-Germain in Rennes.

10 Voetnoten

  1. Vie, 210
  2. Zij worden prêtres insermentés en later prêtres réfractaires genoemd. Hun aantal wordt geschat op ca 75.000. De meelopers heten: jureurs of prêtres assermentés.
  3. De registers ervan zijn later overgebracht naar de belangrijkste Franse kapel in Londen in King Street.
  4. Een Engelse bron formuleert het anders: Hij had vier scholen: for young ladies, poor girls, young gentlemen, and poor boys.
  5. de Lubersac 106-108, 111.
  6. Ook niet-katholieke kinderen waren welkom. Zij waren niet welkom in het internaat. Hij wilde voorkomen dat hij van proselitisme verdacht werd. Vgl. Carpenter, 112-115.
  7. de Lubersac 114. Zie een brief van de koning aan Carron van 12 mei 1797, in Carpenter, 114.
  8. Vie,413-414 geeft nog meer redenen.
  9. Zij die tegen het dan geldende concordaat tussen kerk en Franse staat zijn. Het gaat hier m.n. om oppositie tegen Pius VII die in 1805, naar aanleiding van het concordaat met Napoleon, alle bisschoppen vroeg af te treden om een nieuwe start te maken. Een groot aantal bisschoppen, vooral onder hen die naar Engeland gevlucht waren, verzette zich hiertegen.
  10. Vie, 467.
  11. Een van de krachtigste figuren onder hen was Mademoiselle de Lucinière.
  12. Vie, 552. vgl. ook "The Rambler" (1848 vol. 1, 203).
  13. Bernard Ward, The Eve of Catholic Emancipation. Being the History of the English Catholics during the First Thirthy Years of the Nineteenth Century, London, Longmans, Green and co, 1911, Part I, 185-186.
  14. Voor een uitgebreide bibliografie zie: Vie. app. il-l.
  15. Vie, 558