Les 07: De Apologia en terug naar Oxford (1864-1868)

Uit Apowiki


1 Het keerpunt, Apologia pro vita sua.

1.1 De aanleiding

Op 30 december 1863 ontving Newman anoniem een kopie van een artikel ondertekend C.K. van het komende januarinummer van MacMillan's Magazine. Het was een enthousiaste bespreking door C.K. van James Anthony Froudes (broer van Hurrell) anti-katholieke The History of England from the Fall of Wollsey to the defeat of the Spanish Armada. In dit artikel viel C.K. zonder enige reden Newman en de katholieke clerus aan. Hij schreef:

Waarheid omwille van de waarheid is nooit een deugd van de roomse clerus geweest. Father Newman leert ons dat dit niet nodig is en dat er helemaal geen rekening hoeft mee gehouden te worden. Hij leert ons dat sluwheid het wapen is, dat de hemel aan de heiligen heeft geschonken om het gevecht aan te gaan tegen de brutale mannelijke kracht van de verdorven wereld.”[1]

Later zou blijken dat het de aan Newman onbekende William Pope, bekeerling en priester uit Yorkshire, was[2] die Newman op dit artikel wees. Bij lezing stelde Newman vast niet alleen hij maar de hele clerus aangevallen werd. Er werd immers gesteld dat voor de Roomse Kerk de waarheid overbodig was. Newman stuurde een brief naar de uitgever en vroeg een rechtzetting van C.K. van deze “ernstige en onbewezen laster”. Hij deed dit niet als een op de tenen getrapte katholieke priester maar als een Engelse gentleman die protesteert tegen een andere gentleman.

1.2 Newmans eerste verweer

Newman ontdekte tot zijn verbijstering op 7 januari 1864 dat C.K. de bekende auteur Charles Kingsley, was, een anglicaans geestelijke die vanaf 1860 Regius professor moderne geschiedenis was in Cambridge. Kingsley reageerde rustig in een brief en beriep zich volledig ten onrechte op Newmans preek “Wisdom and Innocence” uit Sermons on Subject of the Day van 1844.[3] Newman antwoordde dat dit om te beginnen een preek uit zijn anglicaanse tijd was en dat er bovendien niets instond wat ook maar in de verte leek op wat Kingsley beweerde.[4] Met stilzwijgende goedkeuring van Kingsley publiceerde Newman op 12 februari 1864 hun correspondentie in een pamflet, waaraan hij enkele duidelijk sarcastische conclusies toevoegde.
De controverse met Kingsley leverde de tegenstanders van Wiseman een gouden kans op om een handtekeningenactie (an Address) ter ondersteuning van Newman op te zetten bij gelegenheid van het diocesaan kapittel van Westminster. De helft van de clerus tekende, Manning niet. De actie was impliciet een protest tegen Manning, van wie men vreesde dat hij coadjutor zou worden met recht van opvolging. Dit werd het meest gevreesd door de "oude katholieken" (niet bekeerlingen). Immers de vorige hulpbisschop, intussen aartsbisschop, George Errington was door Wisemans en Mannings intriges uitgerangeerd.
Het gewone leven ging zijn gewone gang en Newman gaf ook tijdelijk les o.a. ter vervanging van de zieke Thomas Arnold jr. (roodvonk) in de eerste en tweede trimesters van het schooljaar 1863-64.[5] Hij gaf ook Griekse grammatica in plaats van Ambrose St John[6] en bewerkte Phormio en later de Eunuchus van Terentius voor het schooltoneel. Het laatste stuk kreeg een nieuwe naam: Pincerna.[7] Deze toneelstukken werden in het Latijn opgevoerd.[8]
Newmans pamflet werd in een kort artikel besproken in de Spectator door Richard Holt Hutton.[9] Deze zoon van een Unitariaanse dominee zou nooit katholiek worden maar begreep wel Newmans genie. Hij heeft een boek over Newman geschreven na diens dood.[10] Hutton noemt Newman hierin “not only one of the greatest of English writers, but, perhaps, the very greatest master of... sarcasm in the English language”.[11] Hij stelde dat Kingsley Newman unfair bejegend had.[12] Newman, die zelden positieve commentaar kreeg, bedankte hem en er ontstond een correspondentie tussen hen.
Newman begon er nu rekening mee te houden dat deze zaak met Kingsley wel eens veel groter zou kunnen worden en tot een publieke controverse kon leiden. Tegen Frederick Oakeley zei hij dat hij klaar was om zichzelf te verdedigen en dat hij zoveel mogelijk memoranda en brieven verzameld had en dat hij daarmee klaar was tot 1836, maar niet voor de periode 1841-45.[13]
In deze periode verscheen de Brief “Tuas libenter” (21 dec. 1863) van Pius IX, waarin deze de bijeenkomst in München, o.l.v. I. von Döllinger in september 1863 veroordeelde. Het punt van veroordeling was m.n. de vrijheid van denken voor de wetenschap die de deelnemers claimden. Het was voor Acton, leerling van Döllinger, de reden om de Home and Foreign, die in de lijn van Döllinger stond, te beëindigen.[14] Newman was ongerust hierover en schreef een troostbrief aan Acton.

“But good may come out of this disappointment. There is life, and increasing life in the English Catholic body; and, if there is life, there must be re-action. It seems impossible that active and sensible men can remain still under the dull tyranny of Manning and Ward.”[15]

1.3 De Apologia

Newmans pamflet is voor Charles Kingsley weer de aanleiding om op 20 maart een 48 pagina's tellend antwoord te publiceren onder de titel: “What then does Dr. Newman mean?” Hierin wordt Newman zeer unfair onderuit gehaald. Een geprikkelde en bevooroordeelde Kingsley kon zijn afkeer van Newman niet verbergen, maar kon geen van zijn beweringen staven met citaten van Newman. Het woordje mean (bedoelen) in de titel gaf Newman de clou hoe hij zou moeten antwoorden. Kingsley had nl. Newmans bedoelingen in vraag gesteld. Newman begreep dat de enig mogelijke verdediging een uiteenzetting van zijn eigen geestelijke ontwikkeling kon zijn om zo zijn bedoelingen te verduidelijken.[16]
Op een magistrale manier sabelt Richard H. Hutton in een artikel van vijf pagina’s in de Spectator Kingsleys ongefundeerde kritiek neer.[17] Newman bedankt hem weer en proeft de goodwill jegens hem in de Engelse pers. Nergens was dit zo uitgesproken als in de Spectator. Eerst wilde hij Kingsley van repliek dienen in een aantal lezingen, maar toen kwam het plan om het in wekelijkse pamfletten te doen, waarin hij zijn religieuze ontwikkeling zou uiteenzetten.[18] Hij begreep dat in detail ingaan op Kingsleys aanklachten geen zin had en alleen maar tot meer casuïstiek zou leiden. Hij antwoordde met een chronologische gang door zijn leven, motieven, carrière, principes, enz. tot aan zijn bekering.
Op zeven achtereenvolgende donderdagen van 21 april tot 2 juni 1864 verscheen zijn verdediging getiteld: Apologia pro vita sua in zeven pamfletten bij Longmans, drie weken later (25 juni) gevolgd door een appendix met “Answer in detail to Mr. Kingsley’s Accusations”. Voor deze vorm werd gekozen om zo efficiënt mogelijk van de gelegenheid gebruik te maken, nu de zaak nog een hype (modern woord) was. Een boek zou te lang duren en zou pas verschijnen als de hele consternatie al lang voorbij zou zijn.
Deze afleveringen kenden een daverend succes. Zij vormen één van de meest magistrale geestelijke autobiografieën ooit geschreven. Het geheel dient op één lijn gesteld te worden met Augustinus' Belijdenissen. De controverse werd in vrijwel alle media besproken en gevolgd. Heel Engeland koos de zijde van Newman. Nog datzelfde jaar verscheen de tekst in boekvorm als Apologia pro vita sua: Being a Reply to a Pamphlet intitled ‘What, Then, Does Dr. Newman Mean?’. De tweede editie in 1865 had als titel History of My Religious Opinions. en liet in de titel de verwijzing naar Kingsley weg.
Newman werkte in deze periode van acht weken vrijwel dag en nacht aan zijn tekst. Op 20 mei werkte hij zelfs 22 uur aan één stuk.[19] Heel veel vrienden, ook Anglicanen, hielpen hem in deze periode om zijn brieven op te sporen, te sorteren, details uit te zoeken en te controleren, m.n John Keble, William Froude, R.W. Church, James Hope-Scott en Frederic Rogers. Met velen van hen had hij nu voor het eerst sinds 1845 weer contact. Zo nam hij op aanraden van zijn oude assistent William Copeland, die hij op 3 juni 1862 toevallig ontmoette,[20] contact op met Richard William Church. M.n. de anglicanen Church en Rogers werden gevraagd om de beweringen op correctheid te controleren.

2 Na de Apologia.

Niemand, ook Newman niet, had het overweldigende succes van de Apologia kunnen voorzien. De enorme verkoop van dit boek zorgde ervoor dat hij geen geldproblemen meer had. De katholieken-van-huis-uit die tot nu toe wantrouwig gekeken hadden naar de bekeerling Newman waren in één keer om en volledig overtuigd van zijn integriteit. Zoals Fr. Ryder schreef: “It won him the heart of the country which he has never lost since, and bespoke for him an enthusiastic reception for all he might write afterwards.”[21]
Newmans positie in Engeland was opeens totaal anders. Het wantrouwen tegen hem was -op een uitzondering na- totaal verdwenen. Dat blijkt ook uit zijn brieven en notities.[22] Het werk had als gevolg dat Newman als de grote verdediger van de priesters gezien werd. De priesters en bisschoppen waren hem hier heel dankbaar voor. De clerus van Birmingham en de provinciale synode van Oscott (2 juni) bedankten hem, deze laatste in een “formal address”.[23] Er volgden 110 brieven met dankzegging.
In hoofdstuk 7 getiteld “General Answer to Dr. Kingsley”, in latere edities “Position of my mind since 1845" neemt hij de gelegenheid te baat om de aard, reden, beperkingen, context enz. van de pauselijke onfeilbaarheid te bespreken, inclusief de historische moeilijkheden (bv. paus Honorius) die deze met zich meebracht. Hij sprak daar over de ultramontanisten (“the said authority may be supported by a violent ultra party”)[24] en liberalen en over het feit dat hij erop vertrouwde dat de waarheid uiteindelijk zou zegevieren.
Enkel de ultramontanisten bleven in Newman een bedreiging zien. Manning, Ward en Vaughan bleven door deze passages afwijzend tegenover de Apologia[25] en bleven zorgen voor een voortdurende sfeer van verdachtmaking tegenover iedereen die het niet met hen eens was. Zo was er kritiek op Newmans gebruik van de uitdrukking “probable evidence” die de basis vormt van zekerheid. Sommige katholieken namen hem ook kwalijk dat hij met zoveel respect over Anglicaanse kerk sprak. Newman hield er overigens geen ressentiment tegen Kingsley aan over.
Veel anglicanen reageerden bijzonder positief, omdat Newman hen en hun kerk met zoveel respect en hartelijkheid benaderde. Newman kreeg hierdoor opnieuw contact met vele oude vrienden, o.a. met Keble en Pusey. Met Keble was het contact overigens reeds in de zomer van 1863 hersteld, toen Newman voor het eerst in 17 jaar een brief van hem ontving. Een gevolg van de bekendheid van de Apologia is dat Newmans relaas van en visie op de Oxford-beweging veel beter bekend is dan van de andere personen.
Op 26 september 1863 stierf Faber in Londen.

2.1 Talbots uitnodiging

In deze nieuwe sfeer bracht Mgr. Talbot - die hem o.a. beschuldigd had geld aan Garibaldi te hebben geschonken en die een drijvende kracht was achter de verdachtmakingen naar aanleiding van de Rambler - een bezoek aan Birmingham (juli 1864) om hem te vragen of hij aan de kant stond van die katholieken die ijverden voor een katholiek college in Oxford. Hij liet een uitnodiging achter voor de afwezige Newman om in de volgende vasten in Rome te komen preken,[26] want daar zou hij een "veel verhevener gehoor hebben dan in Birmingham". Zijn ware bedoeling was om in Rome Newmans katholicisme in ultramontanistische zin op te poetsen. Newman wees de uitnodiging koeltjes af in een brief met daarin de meer dan gevatte opmerking “dat de mensen van Birmingham ook een ziel hadden”.

“I have received your letter, inviting me to preach next Lent in your Church at Rome, to 'an audience of Protestants more educated than could ever be the case in England.' However, Birmingham people have souls; and I have neither taste nor talent for the sort of work, which you cut out for me: and I beg to decline your offer”.[27]

3 Een Oratorium in Oxford?

Het probleem van het katholiek hoger onderwijs in Engeland bleef nijpend, zeker nu de Engelse universiteiten voor het eerst openstonden voor katholieke studenten. In 1854 verviel de eis tot ondertekenen van de "39 artikelen" bij inschrijving en bij het Bacchelaureaatsexamen.[28] In 1871 vervielen uiteindelijk alle restricties, behalve voor wie theologie wilde studeren.[29] Met Pasen 1864 (tijdens het schrijven van de Apologia) verscheen een besluit van de bisschoppen waarin werd afgeraden om te gaan studeren te Oxford en aan andere staatsuniversiteiten. Veel vooraanstaande katholieken hadden gehoopt dat de bisschoppen de uitgestoken hand van de Engelse regering zou aanvaarden. Zij dachten aan het stichten van een eigen katholiek College.[30] Wiseman had voorheen zelf ook deze koers gevaren in de Dublin Review. Ook al was de katholieke universiteit van Dublin een mislukking geworden was, voor Newman was een katholieke universiteit naar het model van Leuven het ideaal, maar een katholiek college in Oxford het meest haalbare.
In het begin van augustus 1864 kreeg Newman een uitgebreid terrein, met daarop een oude werkplaats, in Oxford aangeboden van een katholieke man Ambrose Smith, voor 9000 pond.[31] Newman, gesterkt door het succes van de Apologia, hoopte een Oratorium, school en college te kunnen stichten. Hij kreeg van Smith uitstel van betaling tot Kerstmis. Zijn brieven uit deze periode verraden een grote activiteit in deze.[32] De situatie was nu anders dan in Ierland. In principe was er voldoende geld beschikbaar onder de katholieken, maar ondanks de algemene verwachting dat de bisschoppen het initiatief zouden goedkeuren, waren er weinig katholieken effectief steun toezegden vóór het bisschoppelijke fiat.[33]
Ondanks het perspectief dat zich hier opende en dat perfect pastte bij Newmans talenten bleef hij voorzichtig, ja zelfs sceptisch. Hij had intussen zijn leeftijd tegen, zijn gemeenschap was onderbemand en had al meer dan genoeg te doen.[34] Desillusies uit het verleden deden hem op zijn hoede zijn.
Bisschop Ullathorne was niet heel enthousiast en wilde enkel meewerken om er een missie te beginnen.[35] Ullathorne begon wel geld voor een kerk en pastorie in te zamelen. Hij had echter bezwaren tegen een College en ook tegen een eventueel kosthuis voor katholieke undergraduates. Ullathorne had, op instigatie van Manning, al een waarschuwing van de Propaganda ontvangen tegen het laten studeren van katholieken aan Engelse universiteiten.[36] Ullathorne herinnerde Newman overigens nogal onvriendelijk aan diens oud verzoek om katholieken uit Oxford te bannen en hen naar Dublin te sturen. Het plan om een oratorium (met missie) te stichten in Oxford enkel voor de plaatselijke 100 katholieken zag Newman niet zitten. Toch stemde hij erin toe om naar Oxford te gaan en de missie over te nemen als opstap naar het stichten van een oratorium. Hij hoopte zo ook eventuele novicen aan te trekken waaraan men duidelijk nood had.
Op 24 oktober stierf Smith die hem het land aanbood geheel onverwacht. Newman moest onmiddellijk een bod doen anders werd het land verkocht aan St. John’s College. Twee maanden lang leek alles goed te gaan. Ook Ullathorne steunde hem uiteindelijk bij de geplande bouw van de kerk en oratorium.[37] Er waren contacten met een architect, Newmans brieven getuigen van grote inzet van 25 oktober tot 13 december. Hij moest op 1 januari met het geld £8.400 over de brug komen.[38]
Newman had geen interesse om in Oxford de controverse met de Anglicanen te gaan zoeken of zich te richten op bekeringen. Hij wilde met hen samenwerken, want het echte gevaar was in zijn ogen: "free thought",[39] indifferentisme, agnosticisme, liberalisme, scepticisme.[40]
De tegenstanders van het initiatief zaten intussen niet stil. W.G. Ward begon zelfs een echte kruistocht,[41] en dat terwijl de militaire academies van het leger in Woolwich en Sandhurst en van de de ambtenarij in Londen[42] veel gevaarlijker waren voor het geloof en moraal van de katholieke jongens die er studeerden. W.G. Ward -van 1863 tot 1878? uitgever van de Dublin Review-[43] wist de toekomstige kardinalen Herbert Vaughan (1832-1902) en Henry Manning achter zich te krijgen. Samen met Talbot lobbyden zij in Rome en bewerkten zij Wiseman.[44]
Toen Newmans informatieve schrijven over de plannen aan enkele van zijn vrienden in handen van Wiseman viel verzette deze zich hevig. Studeren in Oxford stond voor hem gelijk met een opvoeding in een anti-klerikale, immorele en atheïstische geest. In Rome werd Newman systematisch in een kwaad daglicht gesteld door Talbot en in Engeland roerden Manning en Ward de trom. Een bezoek van Newmans vriend Wetherell in Rome had geen resultaat.
Manning had het Vaticaan om een definitieve instructie gevraagd om katholieken te verbieden naar Oxford en Cambridge te gaan en in oktober werd Wiseman opgeroepen om hierover een bisschoppenconferentie samen te roepen. Op deze conferentie (13 december) pleitte Wiseman voor een verbod. Twee dagen voor deze conferentie werd er een vragenlijst van 20 vragen verspreid onder alle bekeerlingen met een universitaire opleiding (leek en clericus) met daarin vragen over de wenselijkheid van katholieke colleges.[45] Newman zelf kreeg geen vragenlijst. Men deed alsof de vragenlijst van Wiseman kwam, vrijwel zeker zaten Manning, Ward en Dr. Grant hierachter. Newman zag de vragen voor het eerst op 13 of 15 december 1864 en zag het als een opsomming van argumenten tegen de colleges. Voor hem was duidelijk wie en wat er achter zat.[46]
Manning verheugde zich over de geplande bisschoppenconferentie en waarschuwde dat de voorstanders dezelfden waren die tegen de tijdelijke macht van de paus en de brief "Tuas Libenter" waren. De conferentie neemt unaniem stelling tegen een katholiek college in Oxford en waarschuwt katholieken om niet naar protestantse universiteiten te gaan. Ullathorne en Clifford doen dit laatste niet. Enkel Wiseman en Manning bleken een formeel verbod te willen, maar het kwam er niet. De conferentie eindigde met een brief naar Rome, met het voorstel om een katholiek college of hall te verbieden en katholieken ten strengste af te raden naar de Anglicaanse universiteiten te gaan.[47] Newman wist in afwachting van het antwoord van Rome niet wat doen. Hij vreesde dat zijn project van bv. de bouw van een kerk zou worden stilgelegd door Mannings intriges.[48] In ieder geval was het hele gebeuren een signaal dat zijn project geen deugd deed en op het einde van 1864 zag hij de onderneming als mislukt.[49] Toch wist hij op 1 januari 1865 de koopsom voor de grond op tafel te leggen.

Op 29 januari 1865 besliste de paus (in een rescript van Propaganda) dat het afgeraden moest worden aan katholieken om naar Oxford te gaan, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen.[50] Op 4 februari 1865 stelde Ullathorne Newman persoonlijk op de hoogte van het rescript.[51] Daarmee viel het doek over Newmans initiatief. Newman verkocht rond 10 februari het stuk land aan de universiteit, dank zij bemiddeling van Pusey[52] en kocht een klein stuk land tegenover Christ Church, om nog een optie open te houden.[53] Hij gaf allen die al geld gestort hadden hun geld terug.
De latere ontwikkelingen leren dat katholieken in Oxford of Cambridge niet afvallig werden en dat deze plaatsen zeker niet gevaarlijker voor het geloof waren dan de eerder genoemde opleidingen voor het openbaar ambt of het leger.
Een grote meerderheid van de leken was echter voor een katholiek college en organiseerde in begin februari een petitie , maar zonder effect.[54] Newman begreep dat het echte motief van Manning in dit alles was om hem weg te houden van Oxford. Ondanks deze mislukking ervoer Newman dat hij intussen een enorm aanzien genoot bij de katholieken van Engeland.
In dezelfde periode, het midden van december 1864, verscheen de encycliek Quanta Cura met als bijlage de Syllabus Errorum. De Syllabus is een lijst van 80 veroordeelde stellingen. Newman was verbaasd dat deze stellingen niet ontleend waren aan concrete publicaties, maar abstracte posities waren over seculiere ideeën zoals “vooruitgang” en “liberalisme”, voor een groot deel ontleend aan eerdere pauselijke stukken.[55] Newman was niet blij met de veroordeling van deze theoretische stellingen. De veroordeling was echter koren op de molen van Manning en Ward, die het stuk interpreteerden als een oorlogsverklaring aan de moderne wereld.
Op 15 februari 1865 stierf Wiseman en in december 1866 volgde de toestemming van Rome om een Oratorium in Oxford te stichten op voorwaarde dat Newman niet zou deelnemen. Hier ging men uiteraard niet op in. Pas in 1893 zou Leo XIII toestaan dat katholieken in Oxford gingen studeren. In een brief aan Hope-Scott van 28 april 1865[56] had Newman de hoop uitgesproken dat dit ooit zou gebeuren. Intussen had de bekrompenheid van enkelingen,[57] o.l.v. Manning, een beslist vruchtbaar initiatief van Newman ongedaan gemaakt.
Nu het project in Oxford niet doorging had Newman tijd voor andere zaken. Hij vond tijd om te schrijven naar F. Rogers en R.W. Church en hij bezocht voor het eerst in 22 jaar Isaac Williams (26 april 1865),[58] die een week later stierf (1 mei).

4 Een nieuwe aartsbisschop.

Henry Manning, die pas 14 jaar katholiek was, werd de opvolger van aartsbisschop Wiseman. Het nieuws bereikte Engeland op 8 mei 1865.[59] Manning was een getalenteerde en tegelijk ambitieuze man die mensen wist te overtuigen. Mannings benoeming versterkte uiteraard de ultramontanisten, met onder hen op de eerst plaats W.G. Ward en zijn Dublin Review.
Newman werd uitgenodigd op Mannings wijding in Londen (Moorfields) op 8 juni 1865, maar hij antwoordde hij dat hij alleen zou komen als Manning hem zou beloven dat hij geen bisschop “in partibus” (= hulpbisschop) zou worden. Dit gerucht ging namelijk rond. Newman vreesde dat dit een manoeuvre kon zijn om hem te muilkorven.[60] Manning gaf toe dat het gerucht op waarheid berustte was maar ging akkoord met Newmans conditie.[61]
In het algemeen vertrouwde Newman Manning niet.[62] Dat dit niet enkel op subjectieve gevoelens gebaseerd was, bleek regelmatig uit de feiten.[63]
De dag voor de wijding en de dag van de wijding zelf was Newman te gast in Londen bij Frederic Rogers (Anglicaan), bij wie hij ook R.W. Church, voor het eerst sedert 1846, weer ontmoette.[64] Zij stuurden hem in juli een stel violen, waarvan hij er één mocht uitkiezen.[65]
Op 12 september 1865 bezocht hij op weg naar het eiland Wright John Keble in diens pastorie in Hursley (bij Southampton).[66] Newman en Keble herkenden elkaar eerst niet. Hij trof daar ook Pusey die toevallig aanwezig was. Kebles vrouw was in die periode al zo ernstig ziek dat zij het bed niet kon verlaten. Toch stierf John Keble enkele weken voor haar op Witte Donderdag (29 maart 1866).[67]
Intussen werden de encycliek Quanta Cura en de Syllabus misbruikt door de ultramontanisten rond Veuillot om de “liberale katholieken” aan te vallen. Hun pijlen waren gericht op Montalembert, Lacordaire en Lord John Acton. Ook werd in deze tijd The Association for the Promotion of the Unity of Christendom (= APUC) door Faber, Ward en Manning in Rome aangeklaagd. Rome reageerde met een veroordeling in een brief aan de Engelse bisschoppen in de herfst van 1864.[68] Volgens Manning stond deze groep bekeringen tot de katholieke Kerk in de weg. Hij schreef zijn pamflet The Workings of the Holy Spirit in the Church of England: A Letter to the Rev. E.B. Pusey, waarin hij Puseys stelling aanviel dat de Anglicaanse kerk een tak (branch) is van de éne katholieke Kerk. Newman die nooit deel genomen had aan dit initiatief betreurde deze extreme maatregelen.[69]
Newman was intellectueel genoeg om de echte draagwijdte van de stukken van Pius IX te zien. Hij was en bleef al die tijd een trouwe aanhanger van de paus. Zoals Ward ii, 83 opmerkt was deze intensieve theologische activiteit van de paus iets nieuws en de meeste theologen waren er niet op voorbereid om deze stukken goed te lezen en hun gezag in te schatten. W.G. Ward zag er zelfs onfeilbare uitspraken in, die o.a. de katholieken zouden verplichten de wereldse macht van de paus te erkennen.[70]
In mei en juni 1865 verscheen in twee afleveringen in The Month Newmans langste gedicht: Dream of Gerontius.[71] Newman schreef het tussen 17 januari en eind februari 1865.[72] Hij kreeg een aantal positieve reacties hierop.[73]
In een niet verzonden brief van 25 september 1865 mijmert Newman over zijn mislukte projecten: The Rambler, de universiteit van Dublin, het project in Oxford, de Bijbelvertaling en verwoordt hij zijn verlangen uit naar rust en de intentie om controverses, theologische discussies, reizen naar Rome enz. uit de weg te gaan.[74]

5 Puseys Eirenicon.

De veroordeling van de The Association for the Promotion of the Unity of Christendom in de herfst van 1864 ergerde Pusey. Hij schreef als reactie daarop zijn Eirenicon in 1865. Hieraan werkte hij ten tijde van de onverwachte ontmoeting met Newman in Hursley. Zijn pamflet richtte zich tegen Mannings pamflet van 1864: The Workings of the Holy Spirit in the Church of England, a Letter to the Rev. E.B. Pusey.
Reeds vóór hun ontmoeting in Hursley hadden Pusey en Newman gecommuniceerd over dit nog te verschijnen boek. In dit werk stond Pusey heel open voor de katholieke leer, maar viel de leer over de Mariaverering en de [[pauselijke onfeilbaarheid] aan. Zonder het te beseffen richtte hij zijn pijlen niet tegen de officiële leer van de Kerk, maar tegen de extremistische mariadevotie van Faber en Wardsultramontanistische visie op de onfeilbaarheid. Ward werd overigens algemeen gezien werd als de officieuze spreekbuis van Manning.
Newman was ontgoocheld over de vijandige toon van Puseys boek.[75] Zijn antwoord verschijnt begin februari 1866 A Letter addressed to the E.B. Reverent Pusey, D.D., on occasion of the Eirenicon of 1864.[76]
De achtergrond van deze hele zaak was de dogma-verklaring van Maria-onbevlekt-ontvangen tien jaar eerder in 1854. Pusey koesterde een deels foute voorstelling van de katholieke Mariaverering en mariologie. Newman wees in zijn antwoord op de leer van de kerkvaders, die Maria als “tweede Eva” zagen. Hij verwees hiernaar als de basis voor dit dogma. Newman zette op een magistrale wijze de echte leer over de Mariaverering uiteen waardoor hij de held werd van zowel de oude katholieken als van veel bekeerlingen. Op het punt waar hij de pauselijke onfeilbaarheid -die hij zelf hield- moest uitleggen brak hij het boek af en verwees hij naar een toekomstig werk hierover.[77]
Newmans antwoord werd onthaald op een lange positieve recensie in The Times (31 maart 1866). De meeste bisschoppen steunden en prezen Newman.[78] Zijn faam werd steeds meer hersteld. Alleen Manning en W.G. Ward, die wel blij waren met de verdediging, waren grotendeels met hem oneens.[79]
Newman schreef op 3 maart 1866 ook aan Ambrose Phillipps de Lisle dat hij niet geloofde in een gezamenlijke vereniging van Anglicanen en katholieken en ook waarom.[80]
Bij de algemene verkiezingen in de zomer van 1865 werden twee katholieken, sir John Acton en sir John Simeon, gekozen in het parlement. Newman hoopte dat zij een tegenwicht konden vormen tegen Manning. |Ward bleef in zijn Dublin Review zeer extreem ultramontanistische stellingen innemen.

6 Nog een keer Oxford.

In maart 1866 deed Ullathorne een tweede poging om Newman een oratorium te laten oprichten in Oxford.[81] Immers er waren toch katholieke jongens naar Oxford gegaan en Manning, als nieuwe aartsbisschop, probeerde zijn positie door zijn verzoenende houding te versterken. Het oratorium van Birmingham besliste op 18 april (en nog eens op 8 juni) om de Oxford mission op zich te nemen, onder bepaalde voorwaarden. Zij wilden een kerk bouwen op de grond die Newman indertijd, na het mislukken van de eerste poging, gekocht had in St. Aldate’s Street.[82] Deze kerk zou ook door de “mission” gebruikt worden. De missie zou meee voor het onderhoud ervan zou zorgen. Het oratorium zou voor een “missioner” (lees: pastoor) zorgen die ook zorg had voor de katholieke undergraduates. De oratorianen stelden als voorwaarde dat dit huis en kerk een integraal deel zou vormen van het oratorium van Birmingham tot drie jaar na de dood van Newman. Zij vreesden immers dat anders Birmingham enkel de financiële melkkoe zou zijn en alle risico’s van een eventuele mislukking zou dragen.
Aanvankelijk leek alles goed te gaan. Kardinaal Reisach, prefect van de congregatie van de opvoeding, kwam in Engeland polshoogte nemen. Hij bezocht Oxford, inclusief het stuk grond van het oratorium, en Oscott zonder dat Newman van zijn aanwezigheid en opdracht in Engeland op de hoogte was. Manning zorgde er wel voor dat Reisach enkel met door hem geselecteerde clerici en leken (i.c. W.G. Ward) sprak.[83] Manning, Vaughan en Ward verzetten zich tegen dit initiatief. Op 24 juli kreeg Ullathorne een verzoek van de Propaganda om meer uitleg, dat hij doorgaf aan Newman. Newman wist toen al hoe de vlag erbij hing en wilde de handdoek in de ring werpen.[84]
In de zomer verbleef Newman met St John een tijd in Zwitserland (30 juli-7 september), allebei vanwege gezondheidsproblemen. Bij zijn terugkeer in oktober nam hij Gerard Manley Hopkins op in de Kerk.
Op de eerste zondag van oktober preekte hij “The Pope and the Revolution”. Deze preek naar aanleiding van de dreigende verovering van Rome door Garibaldi publiceerde hij gelijk. Hij stelt hierin dat de tijdelijke macht van de paus zijn betekenis gehad heeft maar niet wezenlijk is in de toekomst. Toen zijn vriend bisschop Moriarty opmerkte dat een seculiere regering in Rome de post voor het Vaticaan zou kunnen onderscheppen, merkte hij droogjes op dat “it would cut off a great deal of unprofitable gossip sent to Rome”.[85] Deze preek zou de aanleiding worden voor George Talbot om hem valselijk te beschuldigen van steun aan Garibaldi.[86] Er kan opgemerkt worden dat de Tractarians indertijd begonnen waren als reactie tegen de staatsinmenging (erastianisme).
Newman was nu heel achterdochtig en vreesde terecht dat zijn naam enkel gebruikt zou worden om geld te werven voor de bouw van een katholieke kerk.[87] Hij begon aan de opdracht maar ontdekte dat dezelfde krachten achter zijn rug het werk onmogelijk maakten.
Manning verloor dit gevecht tegen het initiatief. Op kerstavond schreef Ullathorne aan Newman dat de Propaganda Fidei zijn voorlopige toestemming gegeven had voor het oratorium in Oxford en voegde er een kopie van de brief van kardinaal Barnabò bij. Hij verwijderde echter één geheime clausule, nl. dat het Newman ten stelligste afgeraden moest worden om zelf te gaan wonen in Oxford, omdat dit katholieken zou aansporen hun jongens naar Oxford te sturen.[88]
Newman, die dit niet wist, begon vol goede moed aan het nieuwe jaar met een vruchtbaar en belangrijke werk in het verschiet. Hij dacht ook dat alles koek en ei was met de bisschop en dat deze voor 100% achter dit initiatief stond. Ook al kende hij de geheime instructie niet hij bleef op zijn hoede en vreesde Mannings intriges.[89] Newman begon met fondsenwerving.
Op 18 maart 1867 kreeg hij een brief van kardinaal Barnabò waarin deze klaagde dat Newman jongens voorbereidde op de universiteit van Oxford, waar verschillende katholieken hun geloof verloren zouden hebben. Een gelijkaardige brief ging naar Ullathorne. Kortom er waren weer krachten tegen hem aan het werk.[90]
Newman antwoordde dat er inderdaad twee jongens voorbereid werden op Oxford, waarvan een die direct hiervoor gestuurd was door een katholieke bisschop in Nieuw-Zeeland, die niets wist van de officiële uitspraak van de paus hierover. Newman merkte op dat hij niets anders deed dan de katholieke scholen van Oscott en Stonyhurst. De bewering over de geloofsafval was overigens niet waar.[91]
Newman hoorde op 29 maart van Ullathorne dat er in Rome een meningsverschil bestond over de te geven goedkeuring om naar Oxford te gaan. Hij vreesde dat hij wellicht helemaal niet naar Oxford zou mogen gaan.[92] M.n. Talbot, Manning en Herbert Vaughan, medewerker van Manning en die hem later zou opvolgen en bisschop Grant van Southwark, bleven het gerucht verspreiden dat de oratoriumschool jongens voorbereidde op Oxford en voedden de oppositie tegen Newman. Op 3 april vertrok St John naar Rome om daar een en ander recht te zetten over de beweringen rond de school.
Op 6 april 1867, toen hij vol goede moed met Fr. Neville naar Oxford wilde afreizen om de missioner Comberbach af te gaan lossen bereikte hem het bericht van de geheime clausule, dat het Oratorium wel, maar hij niet naar Oxford mocht gaan.[93] Dit lekte uit, via E.R. Martin,[94] hun Romeinse correspondent, in een anoniem stuk in de Weekly Register van die dag, waarin ook gesteld werd dat Newman in Rome verdacht werd van onorthodoxe opvattingen. Prompt volgde als reactie hierop (op 12 april) een steunbetuiging (address) aan Newman in de Tablet van wel 200 vooraanstaande Engelse leken.[95] Een gelijkaardige steunbetuiging van de clerus werd verijdeld door Manning. Iedereen begreep dat deze Martin niets anders verwoordde dan wat Manning en de zijnen in Rome rondbazuinden. Het was nu voor iedereen duidelijk waar de oppositie tegen Newman en het Oxford-project vandaan kwamen.[96]
Newman wilde op staande voet zijn ontslag geven, maar zijn medebroeders maanden hem aan te wachten. Newman stuurde Ambrose St John (hij sprak vloeiend Italiaans en Frans), die samen met James Hope-Scott op instructies wachtte in Hyères[97] (in het uiterste zuiden van de Côte d’Azur bij Toulon) door naar Rome op 20 april. Hij stuurde ook nog Henry Bittleston op 22 april.[98] Het was voor iedereen duidelijk dat de pijlen niet tegen het oratorium-initiatief maar tegen Newman persoonlijk gericht waren. In Rome spraken St John en Bittleston anderhalf uur met kardinaal Barnabò, die hen hartelijk ontving. Zij ontdekten dat het enige wat men tegen Newman had, een aantal uitspraken in zijn “On Consulting the Faithful” waren, die hij niet herroepen had. Toen Newman dit van St John hoorde[99] stuurde hij hem de tekst van de brief met de uitleg die hij hierover aan Wiseman geschreven had, en die deze aan Rome zou overmaken.[100] Tegelijk stuurde hij ook twee stukken over de scheiding van de twee oratoria.[101] Ambrose St John en Henry Bittleston werden ook tweemaal in audiëntie ontvangen door de paus.[102]
De grote jezuïet en theoloog Franzelin had Newmans Rambler-artikel aangevallen in een les aan het Collegio Romano, maar was daarop van repliek gediend door Fr. Cardella, die de orthodoxie van de aangevallen passages verdedigde. Ook kardinaal de Luca stond achter Newman. Giovanni Perrone stelde dat het artikel goed zowel als slecht kon worden uitgelegd. De suggestie werd gedaan dat Newman in een ander geschrift een en ander zou verduidelijken. Het resultaat van het bezoek was dat Newmans orthodoxie niet meer ter discussie stond en dat men de zaak rond Oxford eigenlijk naar Manning verwees.[103]
Manning preste Rome intussen voor een scherper rescript om katholieken af te raden naar Oxford te gaan. Dit kwam er in augustus[104] en leidde tot een duidelijke pastorale brief van de bisschoppen op 31 oktober 1867, evenwel zonder formeel verbod erin.
Newman gaf daarop op 18 augustus 1867 zijn opdracht terug aan Ullathorne en zorgde dat iedereen zijn geld terugkreeg.[105] Op 23 augustus bracht de Romeinse diplomaat Mgr. Nardi een bezoek aan Newman in Birmingham.[106]
Het resultaat van dit mislukt initiatief was dat de extremisten triomfeerden, maar tegelijk dat het probleem voor de hogere opleiding van katholieken bleef bestaan. Newman zag deze handelswijze als een politiek van nihilisme. Hij vond overigens dat de bisschoppen zich niet met deze zaak moesten bemoeien, maar het aan de ouders moesten overlaten.[107] De latere brieven uit 1867 ademen zijn verlangen om zijn reputatie van orthodoxie en loyauteit aan Rome te willen zuiveren. Newman was wel wat meer gerust gesteld na het bezoek van St John en wist ook dat Rome hem gunstiger gezind was dan de kringen rond Manning deden uitschijnen.
Uiteindelijk werd Newman in Rome ook verdedigd door Ullathorne en Pius IX wilde deze zaak tot een einde brengen. De paus consulteerde daarop in de zomer van 1867 Paul Cullen[108] omtrent Newmans orthodoxie. [[Paul Cullen]|Cullen] gaf een zodanig positief antwoord dat Newman, met goedkeuring van de paus, later gevraagd zou worden om als officiële theoloog te helpen bij het concilie.
Manning probeerde veel later, in 1875, in Kensington een katholieke universiteit te stichten, maar kreeg deze absoluut niet van de grond.[109] Pas in 1895 werd de kwestie van het hoger onderwijs voor katholieken opgelost.[110]
Met het einde van het project in Oxford verdween Newmans hoop dat hij nog een groot werk zou kunnen doen. Toch had hij nu veel meer invloed en moreel aanzien dan in de jaren vóór de Apologia.[111] De zorg voor universitair onderwijs voor katholieken zou hem nooit loslaten.[112]
In september 1867 kreeg Newman van kardinaal Barnabò via Ullathorne te horen dat de beschuldiging tegen de school, dat zij nl. jongens voorbereidde op Oxford nog steeds overeind stond.[113] Achter deze beschuldigingen zat de achterdocht tegen Newman. Zijn school had een eigen opzet en men was beducht voor de invloed die het hem gaf. Newman vreesde voor het voortbestaan van de school. Daarnaast was er ook nog de geduchte concurrentie van de Jezuïeten. Deze hadden een school gesticht in Beaumont, bij Windsor, die geografisch beter gesitueerd was, in en mooiere omgeving lag, goedkoper was en zich m.n. richtte de jongens ouder dan 17.
In oktober verscheen Ullathornes pastorale brief tegen katholieken die aan niet-katholieke universiteiten studeerden. De meeste bisschoppen publiceerden een soortgelijke brief, maar zeer tegen hun zin.
In deze periode (in 1865 en in mei 1868) regisseerde Newman met de jongens van de school het toneelstuk Phormio van Terentius dat hij voor hen bewerkt had. Hij bereidde ook een uitgave van al zijn poëzie voor. Deze verscheen in januari 1868 als Verses on Various Occasions en werd in katholieke en protestantse pers positief ontvangen.
Op 16 juni 1868 bezocht hij samen met Ambrose St John voor de laatste keer Littlemore, na een treinreis van 12 uur.[114]

7 Literatuur bij deze les

De algemene literatuurlijst.

  • Richard H. Hutton, "Cardinal Newman", London, Methuen and Co., 21891.
  • J. Derek Holmes, More Roman than Rome. English Catholicism in the Nineteenth Century, London, Burns and Oats, 1978.
  • John R. Page, What Will Dr. Newman do? John Henry Newman and Papal Infallibility, Collegeville, Minnesota, The Liturgical Press, 1994.
  • Paul Shrimpton, A Catholic Eton? Newman's Oratory School, Leominster, Gracewing, 2005.

8 Voetnoten

  1. “Truth, for its own sake had never been a virtue with the Roman clergy. Father Newman informs us that it need not, and on the whole ought not to be; that cunning is the weapon which Heaven has given to the saints wherewith to withstand the brute male force of the wicked world which marries and is given in marriage. Whether his notion be doctrinally correct or not, it is at least historically so.” in Apo. i.
  2. Hij was vreemd genoeg een oomzegger van Richard Whately en familie van Newmans vroegere vriend (in diens tijd als undergraduate) Simeon Lloyd Pope.
  3. Te vinden in L.D. xxi, 10.
  4. L.D. xxi, 11.
  5. Arnold verliet de school met Pasen 1865, vgl. L.D. xxi, 291. Hij was toen duidelijk op weg om de katholieke Kerk te verlaten en terug Anglicaan te worden. Ook al ontkende hij dat, ibid. 450 n. 1. In juni gebeurde het L.D. xxi, 484, 486, 494.
  6. L.D. xxi, 8.
  7. L.D. xxii, 24, n. 2; 230 n. 1. De noot bij woensdag 9 mei 1866 suggereert dat Newman zich ook bezighield met de voorbereiding van het toneelstuk zelf. Mogelijk alleen met het aanleren van de Latijnse tekst.
  8. Vgl. L.D. xxii,235.
  9. L.D. xxi, 55, 60-62.
  10. Richard H. Hutton, Cardinal Newman, London, Methuen and Co., 2 1891.
  11. Ker, 539.
  12. Tekst in Ward ii, 5-6.
  13. Ker, 540.
  14. L.D. xxi,81-82.
  15. L.D. xxi, 84 (18 maart 1864).
  16. Newman verwoordt dit in een brief aan W.J. Copeland van 31 maart 1864, vgl. L.D. xxi, 90-91.
  17. Uittreksel in Ward ii, 11-12. Vgl. L.D. xxi, 89-90.
  18. Vgl. Ward ii, 13-14.
  19. Vgl. L.D. xxi, 111.
  20. L.D. xx, 213 n. 2; 238; xxi, 100.
  21. Ward ii, 23.
  22. Voor een lijst van reacties in de pers zie Ward ii,31-34
  23. Ward ii, 35.
  24. Apo. 260.
  25. Page, 22; Holmes, 126.
  26. L.D. xxi,165-6 omvat een kort geestig verslag ervan.
  27. L.D. xxi,167 (25 juli 1864).
  28. Oxford University Act uit 1854. Wet van het parlement. Voor de andere universiteiten was er gelijksoortige wetgeving rond die tijd.
  29. Reeds in 1862 had Sir John Acton Newman over deze materie gepolst. Zie Newmans brief van 24 april 1862, in L.D. xx, 192-3. Ook Edmund S. Ffoulkes ib. 422-4 (20 maart 1863), 458 (7 juni 1863), 472-5, 478-480, 485-486, 510, 512, 533, 535.
  30. Vgl. de brief van Ffoulkes aan de bisschoppen in september 1863, L.D. xx, 517 n. 3. Zie ook de brief aan W. Monsell van 6 september 1863, ibid. 518-519 en 525; ook xxi, 87-88, Newmans brief aan Ffoulkes van 22 maart 1864.
  31. Het is nu Wellington Square. Vgl. L.D. xxi, 196-201, 203-206. Diverse brieven tussen 16-22 augustus 1864. Ook 208-9, 211-2 enz.
  32. L.D. xxi, 214, 215-223.
  33. L.D. xxi, 226.
  34. Ker, 562. Zie brief aan James Hope-Scott van 29 aug. 1864 in Ward ii, 51-53.
  35. L.D. xxi, 230 en 231-232.
  36. Brief van Ullathorne (25 sept. 1864) in L.D. xxi, 237-238.
  37. L.D. xxi, 278.
  38. L.D. xxi, 271-276.
  39. Ward ii, 56.
  40. Ward ii, 63. L.D. xxiii, 29-30.
  41. Vgl. L.D. xxi, 279 (30 okt. 1864). Hier vermeldt Newman de oppositie van Manning en de Dublin Review. Zie ook L.D. xxi, 308.
  42. Vgl. L.D. xxi, 407.
  43. Hij was ook eigenaar van 1860 tot midden 1870er jaren. Vgl. ook Ward ii, 62/
  44. Ward ii, 64. Vgl. L.D. xxi, 388.
  45. L.D. xxi, 342, n.2. Tekst ibid. 509-511.
  46. Vgl. L.D. xxi, 343-344, 410-411.
  47. L.D. xxi, 346-347.
  48. L.D. xxiv, 357.
  49. L.D. xxiv, 358, 360, 361.
  50. Ward ii, 68.
  51. L.D. xxi, 404-405.
  52. Vgl. L.D. xxi, 399, 412.
  53. L.D. xxi, 453.
  54. Vgl. o.a. L.D. xxi, 406.
  55. Ker, 567; Holmes, 128-132. // bespreking elders doen Vgl. L.D. xxi, 391-392.
  56. L.D. xxi, 452-4.
  57. Een aantal bisschoppen had overigens een heel bekrompen visie op leken. B.v. brief van Ullathorne 1 mei 1865 Ward ii, 69-70.
  58. Vgl. L.D. xxi, 451 en 458.
  59. De favoriet van het kapittel was Errington geweest die geamoveerd werd als coadjutor door een meningsverschil met Wiseman en daardoor een meningsverschil met de paus kreeg.
  60. Ward ii, 88; L.D. xxi, 478-479.
  61. Ker, 572; L.D. xxi, 479 n. 1.
  62. L.D. xxi, 483; 498-499. Ker, 573.
  63. Zo had Manning Newmans school enkel hoeven te noemen of aan te prijzen in een artikel over het katholieke onderwijs om hem te steunen, maar hij liet met opzet deze school weg. Newmans school had ca 70 leerlingen, maar een 10 of 20-tal meer zou de school winstgevend gemaakt hebben.
  64. L.D. xxi, 489; xxii, 26.
  65. L.D. xxi, 494, 496, 498, 502. Newman schreef eerder aan zijn zus Jemima dat hij in april 1855 (dus al vóór deze ontmoeting) voor het eerst na 16 jaar weer begonnen was met vioolspelen. Ibid. xxi, 455; xxii, 9.
  66. L.D. xxii, 51-53, 75-76 en ook een verslag hiervan van 17 sept. 1868, ibid. xxiv, 142-144; 220.
  67. Newman verbaasde zich er in die jaren over dat Keble in alles de juiste leer hield, behalve dan de noodzaak van de eenheid met Rome. Ward ii, 98 (brief 16 april 1866).
  68. Brief van het H. Officie aan de bisschoppen van Engeland (16 sept. 1864, DS 2885-8).
  69. Ward ii, 81-2.
  70. Ward ii, 83-85; Ker, 576.
  71. Dit is in 1900 door Edgar Elgar op muziek gezet.
  72. Saillante teksten, Ker 575-6. Vgl. L.D. xxiii,72. Het werd ook al gauw als toneelstuk opgevoerd.
  73. Vgl. L.D. xxi, 483; xxii, 39.
  74. Vgl. L.D. xxii, 60-62.
  75. Dit blijkt bv. uit zijn brief aan John Keble van 8 oktober 1865, L.D. xxii, 67-69, ook 72, 78, 89-92,112-113.
  76. De tekst is te vinden in: Diff. II, 1-170.
  77. Vgl. ook L.D. xxii, 157.
  78. Bv. Joseph Brown, bisschop van Newport, L.D. xxii, 163.
  79. Vgl. L.D. xxi, 189-191.
  80. Ward ii, 115-118; Ker 590.
  81. Vgl. L.D. xxii, 191-192, 216, 221-224.
  82. Newman deed de aankoop van dat stuk grond vóór eind 1865, in 1866 kon William Neville de aanpalende percelen kopen. Zie zijn memorandum over het gesprek met Ullathorne van 20 mei 1866, in L.D. xxii, 236-238, ook 244-246, 248.
  83. Ward ii, 127-8, brief van 11 nov. 1866.
  84. L.D. xxii, 267 en 268, 270, 273-280.
  85. L.D. xxii, 317.
  86. L.D. xxii, 338, tekst en n. 2.
  87. L.D. xxii, 280.
  88. Tekst in L.D. xxii, 331 n. 2.
  89. Ker, 598-9 Newmans wantrouwen tegen Manning.
  90. Ward ii, 135. Brief in L.D. xxiii, 90-91.
  91. L.D. xxiii, 9-94. Ker, 600. Barnabò lachtte in Rome kennelijk om Newmans verontwaardigd antwoord en schreef dat toe aan diens frustratie dat hij geen bisschop geworden was.
  92. L.D. xxiii,111. Ullathorne kon zijn bron niet onthullen. Later bleek het Frederick Neve te zijn, de nieuwe rector van het Engels college die Newman welgezind. Er zij nog tegenstanders in Rome te noemen: jezuïeten rond de Civilta Cattolica en een Dr. Smith, een Ierse Benedictijn van St. Paulus-buiten-de-muren die theologie doceerde aan de Propaganda en nogal wat invloed had bij diverse Romeinse congregaties.
  93. Neve werd geamoveerd als rector door Manning met de hulp van Talbot, omdat hij een “newmanite” was. L.D. xxiii, 214. Vincent Alan McClelland, Cardinal Manning. His Public Life and Influence 1865-1892, London, 1962 (223-224) meent aan te kunnen tonen dat de clausule het werk was van Ullathorne, die enerzijds wel wat zag in het Oxford-plan, maar anderzijds ook in Rome in de gunst wilde blijven staan. Vgl. Holmes, 229-230 en L.D. xxiii,390.
  94. Hij was een bekeerling behorend tot het ultramontanistische kamp, die in Rome studeerde als seminarist.
  95. Ward ii, 143. L.D. xxiii, 145-147; Holmes, 227-8. Manning alarmeerde hierover zijn pion in Rome Talbot in brieven van 13 en 22 april 1867. Vgl. Ward ii, 145-149.
  96. Holmes, 229.
  97. L.D. xxiii,132-133, 143-4.
  98. L.D. xxiii, 177, 183.
  99. Verslag van het gesprek in L.D. xxiii, 206-209. Over de Rambler, ibid. 207.
  100. De stukken waren echter achtergehouden door Wiseman, zoals ook Talbot getuigde. L.D. xxiii, 233.
  101. L.D. xxiii, 210.
  102. Verslagen L.D. xxiii, 218-226, 238.
  103. Ward ii, 174.
  104. L.D. xxiii, 297-298; 300-303.
  105. L.D. xxiii, 312.
  106. Verslag L.D. xxii, 318-319.
  107. L.D. xxiii, 248, 366, 380-382 (1867).
  108. L.D. xxiii, 251, 281 n. 1.
  109. Ward ii, 198, Vgl. L.D. xxiii, 343-344; xxvi, 60-61; Vgl. Shrimpton, 233 en Holmes, 231-232.
  110. Holmes, 233-234.
  111. Ward ii, 200-204.
  112. Vgl. L.D. xxv, 326 (30 april 1871); xxvi, 25-27 (23 feb. 1872), 58-62, 75-77, 84-5, 109-110, 394; xxx, 12-13 (24 okt. 1881), 79 (17 april 1882), 150 (15 nov. 1882), 195 (10 maart 1883).
  113. L.D. xxiii, 334.
  114. L.D. xxiv, 88-89.