Een bespreking van Genesis 1-2

Uit Apowiki

1 Literatuur.

  • John D. Barrow en Frank J. Tipler, The Anthropic Cosmological Principle, Oxford/New York, Oxford University Press, 1986.
  • Michael J. Behe, De zwarte doos van Darwin. Het biochemisch vraagteken bij de evolutie, Baarn, Ten Have, 1997. (begrip onherleidbare complexiteit)
  • A. Van Den Beukel, Met andere ogen over wetenschap en het zoeken naar zin, Baarn, Ten Have, 1994.
  • S.L. Bonting (ed.), Evolutie en scheppingsgeloof, Baarn, Ambo, 1978.
  • Jean-Pierre Bonnet, "De lórigine des espèces: Genèse 1 et la vocation scientifique de l'homme", in: Nouvelle Revue Théologique" 2009/3 (T. 131), 529-545.
  • H. van den Bussche, De godsdienstige boodschap van de oergeschiedenis, Tielt/Den Haag, Lannoo, 1963.
  • P. Chalmel, Biologie actuelle et philosophie Thomiste, Paris, Téqui, 1984.
  • R.J. Clifford, "Creation in the Hebrew Bible", in: Robert J. Russell, William R. Stoeger, George V. Coyne (ed.), Physics, Philosophy and Theology: a Common Quest for Understanding, Vatican City, Vatican Observatory, 1988, 151-170.
  • M.A. Corey, God and the New Cosmology. The Anthropic Design Argument, Lanham, Rowman and Littlefield Publishers, 1993.
  • William Lane Craig / Quentin Smith, Theism, Atheism, and Big Bang Cosmology, Oxford, Clarendon Press, 1993.
  • Jacques Demaret / Dominique Lambert, Le principe anthropologique. L'homme est-il au centre de l'Univers?, Paris, Armand Colin, 1994.
  • S. Drake, Discoveries and Opinions of Galileo, Anchor Books, 1957, 174-216.
  • Leo J. Elders, Natuurfilosofie, cursus Rolduc.
  • Leo J. Elders, De natuurfilosofie van Sint-Thomas van Aquino, Brugge, Tabor, 1989.
  • Leo J. Elders, "The philosophical and religious background of Charles Darwin's theory of evolution", in: Doctor Communis 37 (1984).
  • Peter F. Ellis, The men and the message of the O.T., Minnesota, The liturgical Press, 1962, m.n. 75-94.
  • Hans Frauenknecht, Urknall, Urzeugung und Schöpfung, Wiesbaden, Brockhaus, 1976.
  • Etienne Gilson, D'Aristote à Darwin et retour, Paris, Vrin, 1971.
  • Donald Goldsmith, The Runaway Universe. The Race to find the Future of the Cosmos, Cambridge, Perseus Publishing, 2000.
  • Heinrich Gross, "Theologische exegese van Gen. 1-3, in: Mysterium Salutis VI, 1968, 145-169.
  • Jean Guitton, Le développement des idées dans l'ancien testament, Aix-en-Provence, Aubier, 1947.
  • Stephen Hawking, Het Heelal. Verleden en toekomst van ruimte en tijd, Amsterdam, Ooievaar Pockethouse, 181995. (Origineel: A Brief History of Time, 1988).
  • Th. Jacobsen, The Treasures of Darkness, New Haven/London, Yale University Press,1976.
  • Stanley L. Jaki, Bible and Science, Front Royal, Va, Christendom Press, 21999.
  • Stanley J. Jaki, Chance or Reality and Other Essays, University Press of America, 1986.
  • Stanley L. Jaki, Genesis 1 Through the Ages, Edinburgh, Real View Books, 21998.
  • Stanley L. Jaki, Science and Creation. From Eternal Cycles to an Oscillating Universe, Edinburgh, Scottish Academic Press, 1986.
  • Stanley L. Jaki, The Savior of Science, Washington D.C., Regnery Gateway, 1980.
  • Rolf Jeßberger, Kreationismus. Kritik des modernen Antirevolutionismus, Berlin/Hamburg, Verlag Paul Parey, 1990.
  • J.W.G. Johnson, Evolution?, Los Angeles, Perpetual Eucharistic Adoration, 31987.
  • Rainer Koltermann, Universum, Mensch, gott. Der Mensch vor den Fragen der Zeit, Graz/Wien/Köln, Styria, 1997.
  • M. Labourdette, Le péché originel et les origines de l'homme, Paris, Alsatia, 1953.
  • John C. Lennox, Seven Days that divide the World. The Beginning according to Genesis and Science, Zondervan, Sparks, Michigan, 2011.
  • E.C. Messenger, "The Origin of Man in the Book of Genesis", in: Jacques De Bivort De La Saudée (ed.), God, Man and the Universe, London, Burns and Oates, 1954, 147-167.
  • Ludwig Ott, Fundamentals of Catholic Dogma, Rockford (Ill.), Tan 1974, 79-124.
  • Discorsi indirizzati dai sommi pontefici Pio XI, Pio XII, Giovanni XXIII, Paolo VI, Giovanni Paolo II alla ponteficia accademia delle scienze dal 1936 al 1986, Vaticaan, Pontificia Academia Scientiarum, 1986.
  • Nancy R. Pearcey, The Soul of Science. Christian Faith and Natural Philosophy, Wheaton (Ill.), Crossway Books, 1994.
  • Pius XII, Humani Generis, 1950.
  • H. Renckens, Israëls visie op het verleden. Over Genesis 1-3, Tielt/Den Haag, Lannoo, 1957.
  • Abel Rey, L'apogée de la science technique grecque, Paris, Albin Michel, 1946.
  • Hugh Ross, The Creator and the Cosmos, Colorado, Navpress, 32001.
  • Robert J. Russell, William R. Stoeger, George V. Coyne (ed.), Physics, Philosophy and Theology: a Common Quest for Understanding, Vatican City, Vatican Observatory, 1988.
  • G. Sermonti en R. Fondi, Dopo Darwin, Critica all' evoluzionismo, Milano, Rusconi 41982.
  • Leo Scheffczyk, Schöpfung und Vorsehung (= Handbuch der Dogmengeschichte Faszikel 2a) , Freiburg - Basel - Wien, Herder, 1963.
  • Max Thürkauf, Christuswaerts. Glaubenshilfe gegen den naturwissenschaflichen Atheismus, Stein-am-Rhein, Christiana Verlag, 1984.
  • Claude Tresmontant, La métaphysique du Christianisme et la naissance de la philosophie chrétienne, Paris, Seuil, 1961.
  • S. Weinberg, Die ersten drei Minuten, München, Zürich, Piper, 31978.

Teksten Enuma Elish

  • R. Labat, Les grands textes de la pensée babylonienne, Fayard, 1970, 36-70.
  • Selma Schepel, Enuma Elisj. Het Babylonische scheppingsverhaal, Deventer, Ank Hermes, 2002.

2 Inleiding.

Genesis is een boek dat bestaat uit vijf bronnen of tradities van verschillende ouderdom die in de 6de eeuw voor Christus tot een eindtekst gekomen zijn. Gen. gaat over de oorsprong van de mens, over Israël en zijn voorouders. Wij willen uiteindelijk onze bespreking uitbreiden tot Gen. 1,1-11,27 het eerste deel van het boek dat gaat over het ontstaan van de volkeren. Het tweede deel gaat over de voorvaders van Israël van Abraham tot de dood van Jacob en Jozef. Hier wordt alleen Gen. 1-2 besproken.

3 De scheppingsverhalen in de H. Schrift.

In de Schrift is er vaker sprake over de schepping, o.a. Ps. 8; 44; 74; 77; 89; 104; 124,8; 146,6; 33,6.9; 8,4; 148,2-5; 1 Mac. 7,28; 2 Mac. 7,22-23.28; Wijsh. 1,14; Jes. 37,16; 43,16-21; Spr. 8,22-31; In het N.T. Joh. 1,1-14; Hand. 4,24.29; Hebr. 2,5-10; Ap. 21,9-29,5.[1]Daarnaast vinden we psalm 104 die de afhankelijkheid van de hele wereld van God beschrijft. Vgl. ook Job 9,5-13; 10,8-13; 12,13-25; 38,3-13.
We zullen hier enkel de tekst van Gen. 1-2 behandelen omdat onze tijdgenoten deze het beste kennen en vaak moeite hebben om deze te verenigen met de natuurwetenschappelijke visies op het ontstaan van de wereld, het leven en de mens.
Paus Pius XII heeft er al op gewezen dat de uitleg van Gen. 1-11 moeilijk is omdat deze tekst een eenmalig genre is. Zie de brief van de Bijbelcommissie aan de aartsbisschop van Parijs van 16 jan. 1948 (DS 3864v).[2]En Pius XII in Humani Generis in 1950 (DS 3898-99).
De grote bekoring bij het lezen van de teksten van Gen. 1-2 in alle eeuwen is het zogenaamde concordisme geweest. Dit wil zeggen dat men Gen. 1-2 beschouwt als een wetenschappelijk relaas in de trand van de geldende opinies (hoe primitief die wetenschap ook mocht zijn in het verleden) en daarom als een "verhaal" dat in overeenstemming met de wetenschap moet zijn of ermee in overeenstemming gebracht moet (kunnen) worden. Vanaf de oudste tijden heeft men geprobeerd om Gen. in overeenstemming te brengen met de dan gangbare opvattingen over het ontstaan van het heelal, zowel bv. neo-platoonse, later Aristoteliaanse opvattingen als moderne visies.[3]M.n. vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw gebeurt dit heel duidelijk.

4 De korte inhoud van de twee scheppingsverhalen.

Aan het begin van de H. Schrift vinden wij twee scheppingsverhalen[4]: het eerste scheppingsverhaal (Gen. 1,1-2,4a) dateert uit de vijfde eeuw vóór Christus en behoort tot de redactie van de zogenaamde Priestercodex. Het tweede scheppingsverhaal (Gen. 2,4b-25) dateert ongeveer uit de achtste of negende eeuw vóór Christus en valt onder de redactie van de Jahwist. Ongeacht of men deze bronnentheorie aanhangt of niet, zal de lezer moeten toegeven dat er nogal wat verschillen in beide verhalen te vinden zijn.

4.1 De datering van de schepping.

De Joden dateerden door het terugtellen van de, in de Bijbel vermelde, leeftijden van de aartsvaders enz. de schepping van de wereld in zeven dagen in het jaar -3761. Ook moderne sectes, zoals de Getuigen van Jehovah (hun telling wisselt overigens nogal eens) dateren deze gebeurtenis in vrij recente tijden en wel in -4128.

4.2 Een eerste vergelijking.

Als wij de twee scheppingsverhalen even vluchtig bekijken dan zien wij een aantal verschillen.
Het eerste scheppingsverhaal beschrijft de schepping van de wereld in zes (zeven) dagen. Als laatste van alles wordt de mens als man en vrouw geschapen.
Het tweede scheppingsverhaal begint met de schepping van de mens uit klei. Vervolgens plant God een tuin voor de mens die Hij inricht. Dan boetseert God de dieren en de vogels. De mens geeft hen namen. Uit de rib van Adam[5] boetseert God de vrouw en brengt haar bij de man. Bij die gelegenheid wordt het monogame huwelijk door God ingesteld.
Het is duidelijk dat het de schrijvers van beide verhalen (na God) op de eerste plaats om de mens te doen is.

5 Het oude wereldbeeld. De Babylonische scheppingsmythe.

In deze sectie willen wij iets van de achtergrond van het scheppingsverhaal bestuderen. Vaak word je nl. geconfronteerd met mensen die de inhoud van Gen. 1-2 relativeren door te stellen dat het één (mythologisch) scheppingsverhaal of kosmogonie is naast velen.

5.1 Het oude wereldbeeld.

De kosmologie of het wereldbeeld van de Bijbel is enkel voor moderne lezers iets nieuws.[6] In de tijd van het ontstaan van de verhalen uit het boek Genesis werd het onderliggende wereldbeeld gedeeld door o.a. de Egyptenaren, Babyloniërs, en Feniciërs. Het was de gangbare opvatting in het nabije oosten tot ver na de tijd van Christus.[7]
Dit wereldbeeld is gestoeld op datgene wat de mensen direct zelf kunnen waarnemen:

  • de aarde lijkt op een eiland in een grote zee,
  • aardbevingen: vergelijking met schudden op fundamenten zoals grote gebouwen doen.
  • de regen komt van boven: dus moet er ook een zee boven het firmament zijn. De aarde is omgeving door een soort kristallen sfeer: het uitspansel.
  • wolken, zon, maan en sterren zijn een hemels leger van God.
  • men ziet verschillende hemels: de atmosfeer, respectievelijk waar zich zon, maan, sterren bevinden.

Enkele psalmen spreken over de schepping of over de wereld en weerspiegelen zo heel duidelijk het toenmalige wereldbeeld vgl. psalmen 148; 103; 8; 134.
We mogen hier opmerken dat in de eenentwintigste eeuw over het ontstaan van de wereld gesproken wordt in een puur natuurwetenschappelijke taal. In de oudheid en bij vele hedendaagse volkeren gebeurde en gebeurt dat in de vorm van het vertellen van een drama, met als resultaat een verhaal. De natuurwetenschappelijke benadering was voor hen totaal onbekend.

5.2 De Babylonische scheppingsmythe.

Er zijn twee teksten uit Babylonië die een kosmogonie bevatten en die ouder zijn dan het boek Genesis. Ook al zijn ze chronologisch ouder dan de teksten van Genesis toch is het niet zonder meer zeker dat de schrijvers van Gen. ze gekend hebben.

5.2.1 De Enuma Elish.

De bekendste Babylonische scheppingsmythe is te vinden in een gedicht op zeven kleitabletten in spijkerschrift, dat bekend staat onder de naam Enuma Elish.[8]
In het oude Mesopotamië, bij de Sumeriërs en het oude Babylon, had elke stad een eigen god en godin, die geholpen werden door hulpgoden. De belangrijkheid van een god mat men af aan de betekenis van zijn stad. Rond 1750 vóór Christus had de koning Hammurabi (1792-1750) om zijn eigen belangrijkheid te onderstrepen de god van de hoofdstad Babylon laten uitroepen tot heerser over alle andere goden van Mesopotamië. Dit Babylon of Babel was in de -19de eeuw voor Christus veroverd door de Amorieten -waarvan Hammurabi afstamde- een nomadenvolk uit het westen van Syrië, waarna het pas een stad van belang werd.
Op de beroemde zuil of stele van Hammurabi wordt voor het eerst gewag gemaakt van een soort verheffing van de god Marduk.[9]Onder invloed van de Amoritische heersers werd Marduk, de zoon van Ea, de heerser over alle goden. De Babylonische priesters lieten op het feest van Zakmoudou (=het feest van de machtsovername van Marduk, de 4de dag van het nieuwjaarsfeest, dat rond 21 maart gehouden werd) een gedicht circuleren dat de grote daden van Marduk bezong. Dit gedicht, bekend onder de naam Enuma Elish, handelt o.a, over de schepping van de wereld en is in feite een verheerlijking van de god Marduk, wiens verheffing tot oppergod beschreven wordt. Let wel ook al erkende men deze god als de belangrijkste, de hele context is puur polytheïstisch en magisch. Het geschrift dateert vermoedelijk van het eind van het -2de millennium, het is geschreven in het nieuw-Babylonisch en lijkt het werk te zijn van één auteur.
In dit gedicht begint de schepping vanuit een reeds aanwezige grote chaos. Alles, inclusief de goden, komt voort uit deze chaos. Deze afgrond of chaos was het resultaat van de vermenging van, (1) het zoete, levendbrengende water gerepresenteerd door Apsou (het mannelijk principe) en (2) de zee vertegenwoordigd door Tiamat (het vrouwelijke principe). In feite is deze afgrond het resultaat van een soort seksuele voortbrenging door beiden.
Enkele citaten om de sfeer van dit werk te proeven:
Eerste tablet.[10]

Toen er in de hoge nog niets was dat hemel genoemd wordt, en er beneden nog niets was dat aarde genoemd wordt, toen vermengden Apsu, de eerste uit wie de goden voortkomen, en moedertje Tiamat, die alles voortbrengt, hun wateren! Toen er nog geen planten groeiden en de rietvelden nog niet te zien waren, toen nog geen enkele god gevormd was, toen de goden nog geen naam droegen, toen hun lot nog niet gesponnen was, toen werden de goden gemaakt. Lachmu (= slib) en Lachamu (= slijk) ontstonden en kregen hun naam."


De eerste goden worden geschapen. Zij worden per paar voortgebracht uit de oerchaos Apsu-Tiamat. Een van de goden die werd voortgebracht is Marduk, zijn vader was Ea, zijn moeder was Damkina. Hj werd geboren midden in de Apsu. Hij was mannelijk, sterk, had vier ogen, vier oren enz. Marduk neemt de leiding van de goden op zich in de strijd tegen Tiamat en de elf heilige monsters die door haar geschapen werden: draken, rode slangen, onweren, vismensen, enz. . Marduk overwint Tiamat, doodt haar en verdeelt haar lichaam in drie delen: hemel, aarde en water. Met het goddelijk bloed maakt de god Ea (of Marduk, dit is niet heel duidelijk)[11]de mens om te zorgen dat de goden een eeuwige cultus genieten en dagelijks voedsel krijgen in de vorm van offers.
Zesde tablet.[12]
In afwachting van de vergadering van de goden besloot Marduk om een mooi werk te scheppen. Met verheven stem praatte hij erover met zijn vader de god Ea. En Ea gaf hem raad over datgene waarover hij met zichzelf reeds had overlegd:

Ik wil een netwerk van bloed maken, een gebeente vormen en een menselijk wezen maken, zijn naam zal Mens zijn! Ik wil dit menselijk wezen scheppen, deze Mens, opdat hij de goden dient zodat deze rust krijgen."


Dit stuk heeft zeker zijn poëtische kwaliteiten maar zijn ideeëngoed is erg pover. Wij zien dat de vele goden aan elkaar tegengesteld zijn, dat zij voortkomen uit de bestaande dingen en er niet boven staan. De aarde en de hemel zijn stukken van de oerafgrond en in alle dingen zijn er elementen te vinden die in opstand zijn tegen de macht die hen gemaakt heeft.
De goden zijn niet onderscheiden van hun werk, zij vormen geen eenheid, zij worden ook niet beschouwd als almachtige wezens. Er zijn generaties van goden. De schepping is het resultaat van een strijd tussen de goden. Er is reeds voorafgaande materie voor de schepping. Wij treffen in dit stuk een afschuwelijke vermenging tussen de godheid en de natuur aan. De goden hebben tevens behoefte aan de mensen om te voorzien in hun levensonderhoud. De macht van de god blijft overigens ook van de welvaart of tegenspoed van zijn stad afhankelijk. De wereld is geen redelijk gegeven. De wereld is tevens cyclisch.

5.2.2 Het Atrahasis-epos.

Naast de Enuma Elish vinden we ook het Athrahasis-epos, een zondvloedverhaal op drie tabletten, dat de belangrijkste parallel is van Gen. 2-11. Deze tabletten waren al gedeeltelijk bekend in de 19de eeuw. Pas in 1969 werden ze in de juiste volgorde gepubliceerd.[13]
Dit epos uit de 17de eeuw vóór Christus vertoont zekere parallellen met Gen. 2-9. Vóór de schepping van de mens worden enkele goden gedwongen om te werken op aarde voor hun medegoden. De aarde is het domein van Enlil, terwijl Anu in de hemel zetelt en Ea (Enki)[14] in het zoete water beneden. Na veertig jaren plegen deze goden opstand en weigeren nog langer te werken. Ea stelt voor om het op te lossen door mensen te scheppen, die dan het heelal moeten onderhouden. Nog voor er 1200 jaar verlopen zijn maken de mensen zoveel herrie dat Enlil niet meer kan slapen. Door hun fout (herrie-maken) worden ze gestraft met drie plagen en alleen Atrahasis wordt gered door Ea, de persoonlijk god van Atrahasis. De wereld wordt opnieuw bevolkt maar de bevolkingstoename wordt geremd door kinderziekten, hongersnood en een klasse van celibataire vrouwen.

De overeenkomst met Genesis bestaat in het feit dat in beide verhalen een "zonde" bedreven wordt en mensen gestrafd worden door een zondvloed, waaruit slechts een man (met familie) gered wordt.

Hét verschil zit in het feit dat in Genesis de fout van de mens een duidelijk moreel karakter draagt (in tegenstelling tot lawaai maken) en ook dat na de zondvloed Gods zegen in al zijn omvang weer over de mens komt.[15]

6 Het oudste scheppingsverhaal (Gen. 2,4b-25).

Het scheppingsverhaal uit Gen. 2,4b-225 stamt uit de negende of achtste eeuw vóór Christus en is van de redactie van de Jahwist (afkorting J). Het verhaal heeft onmiskenbaar een aantal punten van overeenkomst of verwantschap met de Babylonische scheppingsmythen. Terwijl ook opgemerkt dient te worden dat een verhaal over het ontstaan van de wereld door het thema zelf minstens oppervlakkig lijkt op elk ander verhaal over het ontstaan van de wereld.

Het is niet verwonderlijk dat het boek Genesis het wereldbeeld (kosmologie), dat algemeen in zijn tijd gehouden werd, weerspiegelt. Het kan gewoon niet anders. Het begin (Gen. 2,5-6) toont een sterke overeenkomst met het Babylonische verhaal:

  • "... waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas, want Jahwe God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond te bebouwen, om water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien."

De gewijde schrijver heeft het thema en een aantal elementen van het Babylonische verhaal overgenomen, maar er een andere diepere filosofische en morele boodschap ingelegd. Het bijbelverhaal mag dan veel minder poëtisch zijn dan de Enuma Elish maar het is qua gedachtengoed een stuk verder ontwikkeld. Zo hoedt de bijbelse auteur zich ervoor om te schrijven dat de goden geschapen werden. Voor hem is heel de schepping het werk van één enkele God: Jahwe. In tegenstelling tot het Babylonische verhaal is God uniek, persoonlijk en onderscheiden van Zijn Schepping. Jahwe is op geen enkele manier afhankelijk van de oermaterie. Ook al wordt Jahwe in dit verhaal geschilderd als een conscientieuze tuinman die alle dingen één voor één maakt. Dezelfde auteur noemt Hem "de God van de hemel en de aarde" (Gen. 24,3-7) en "de Allerhoogste" (Gen. 14,19-20). Jahwe zetelt boven het firmament, dat betekent voor de gewijde schrijver (en het oude wereldbeeld) dat Hij buiten het universum zetelt.
De bijbelse auteur heeft in een tweetal bladzijden een oplossing aangeboden voor vele vragen die menselijkerwijze onoplosbaar lijken.[16]Zijn tekst is poëtisch, eenvoudig en begrijpelijk, ook voor het onontwikkelde volk. Tegelijk is er in zijn relaas geen spoor van mythische en mythologische elementen.

  • Het ontstaan van de wereld wordt verklaard zonder een of andere vorm van vruchtbaarheidssymboliek, seksuele voortbrenging of een worsteling van de goden.
  • De mens is er niet om het juk van de goden te dragen zoals in de Babylonische verhalen. (Gen. 1,28) Is de mens in de Enuma Elish voortgekomen uit het bloed van de goden, in de Schrift is hij geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God.
  • Het huwelijk wordt verklaard zonder ook maar in het geringste afbreuk te doen aan de rechten van het zwakke geslacht.
  • Het probleem van het kwaad wordt opgelost zonder een tweede slechte god als antagonist van de goede god ten tonele te voeren. Hij maakt niet de fout om het kwaad in de natuur van de mens te leggen. Het kwaad is slechts het gevolg van het verkeerde gebruik van de vrije wil.

Dit verhaal is zeker nog niet volmaakt. De scheppingsgedachte is nog niet perfect afgebakend. De auteur kan de schepping uit het niets nog niet goed verwoorden.[17]Jahwe wordt eerder gezien als een werkende kunstenaar dan als een schepper. De Jahwist gebruikt het werkwoord iatsar (=vormen zoals een pottenbakker doet) om het werken van God aan te duiden. Een goed voorbeeld van Gods vormend bezig zijn is de schepping van de mens waarbij Hij de mens, die Hij geboetseerd heeft, de levensadem inblaast.
In het verhaal vinden wij nog anthropomorfismen zoals,

  • Jahwe die 's avonds in de tuin komt wandelen.
  • Een rechtopstaande en vruchtenetende slang die met de mens spreekt en die als straf over de grond moet gaan kruipen en stof eten.
  • Ook de boom die onsterfelijkheid geeft is een primitief beeld.

Beide laatste symbolen dienen duidelijk om een diepere boodschap tot uitdrukking te brengen.
Er moge opgemerkt worden dat het paradijs (Eden) geen aardrijkskundige beschrijving is maar een verhaal vol symboliek over de innerlijke harmonie die ooit tussen God, de mensheid en haar omgeving bestaan heeft.
Nog twee kenmerken: de door God geschapen wereld is stabiel en niet onderworpen aan de willekeur van God of goden (in Babylon niet) en het hele scheppingsverhaal is vergeleken met dat van Babylon, absoluut rationeel.

Samenvattend:
De ideeën over de Schepper en het geschapen zijn van de wereld zijn zuiver in Gen. 2, zij het dat ze nog vermengd zijn met anthropomorfe gedachten. Vergeleken met de Babylonische mythen is het oudste Genesis-verhaal een enorme sprong voorwaarts. Geen enkel ander volk is los van het Joodse volk ooit tot dit verheven godsbeeld gekomen. Tevens moeten we er ons terdege van bewust zijn dat het wereldbeeld van het O.T. geen modern wereldbeeld, dat door natuurwetten gedetermineerd is, maar een wereldbeeld waarbij alles zich direct voor het oog van God afspeelt en men geen natuurwetenschappelijke bril hanteert.
Het Joodse volk heeft in tegenstelling tot alle andere in die tijd zich losgemaakt van de afgodendienst of van wat Lévy-Bruhl en Barfield participatie-denken noemen. De wereld is voor hen geen onderdeel van een groot geheel. God is wezenlijk onderscheiden van zijn schepselen en de schepselen participeren niet in het goddelijke of zijn eigenschappen.
Het is opmerkelijk dat vanaf het eerste begin het Joodse volk hierin anders is ...

7 Het jongste scheppingsverhaal (Gen. 1,1-2,4a).

Gen. 1,1-2,4a is een verhaal uit de traditie van de Priestercodex (afkorting P) en dateert, volgens de vrijwel unanieme opvatting van moderne exegeten, uit de 5de eeuw vóór Christus en is dus een 400-tal jaren jonger dan het tweede bijbelverhaal. Het is geschreven na de traumatische ervaring van de ballingschap die een belangrijk moment was in het verderschrijden van de Openbaring in het O.T.

Het jongere scheppingsverhaal is naar alle waarschijnlijkheid ook geschreven met kennis van het Babylonische scheppingsverhaal. In beide verhalen vinden wij dat de duisternis (tehom, Gen. 1,2) kennelijk een band heeft met de oerzee, of Tiamat de tumultueuze zee. e woorden tehom en tiamat zijn kennelijk verwant.[18]
Dit scheppingsverhaal is wetenschappelijker, abstracter en minder volks dan het tweede scheppingsverhaal. De poëzie is eruit verdwenen. Het gedachtengoed is veel dieper, en verder ontwikkeld. Immers in de eeuwen tussen beide verhalen heeft de voortschrijdende Openbaring (via profeten, historische ervaringen, enz.) een verdieping van het begrip van God, de schepper, bewerkt.
In het eerste vers ligt de sleutel tot het verstaan van heel de tekst: "In het begin schiep God de hemel en de aarde".[19]
Een tweede opvallend verschil is de naam van de Schepper. Deze is niet langer Jahwe -de naam van Abrahams stamgod- maar Elohim. Elohim is de algemene naam voor het Opperwezen. Het meervoud "im" slaat (filologisch) zeker niet op de Drievuldigheid in God. Het is bedoeld als intensivering van de naam om de majesteit, volheid en intensiteit van het opperwezen aan te geven.
Gen. 1,1 God schept alles. Hemel en aarde is een Hebreeuwse uitdrukking[20] voor alles wat er bestaat. Ook de hemel is door God geschapen en is dus geen stuk van een god en draagt dus enkel goddelijk element in zich. Anders gezegd, de hemel en de hemellichamen zijn geen goden of onderdelen van een of andere godheid. In verzen 14-19 is duidelijk dat zon, maan en sterren geschapen zijn. Ze hebben geen andere functie dan de aarde te verlichten. Hiermee wordt elke vorm van astrologie, aanbidding van de sterren zoals in Egypte (m.n. de zon) en in Babylon (m.n. de maan) uitgesloten. Ook de diercultus, die verbreid was in het Nabije Oosten, werd afgewezen. Zo gold de slang als een heilig dier in Egypte, Babylon en Kanaän.
Gen. 1,2 Als in vers 2 gesproken wordt over een grote chaos (tohu wabohu), dan moeten wij dit vers lezen na vers 1, waar reeds gezegd werd dat God alles geschapen heeft.[21]Blijkbaar is dit element van chaos uit de oude kosmogonie uit Babylon bewaard. Ook al zegt Genesis 1 niet expliciet van de chaos dat hij geschapen is, toch is duidelijk dat die chaos niet als een goddelijk principe of als een slecht antagonistisch principe van God gezien wordt. Alles wat God schept is dan ook goed.[22]
Dat de schepping uit het niets gebeurt wordt nog niet expliciet geformuleerd. Het ligt echter impliciet duidelijk in de tekst besloten. In elk geval schept God niet uit een chaos. Dat de schepping uit het niets gebeurde kunnen wij het makkelijkst concluderen uit het scheppingswerk van de vierde dag, de hemellichten (Gen. 1,14-19). Schepping uit het niets wordt zoals aangeduid pas expliciet vermeld in de Schrift in 2 Makk. 7,28 (een boek geschreven in het Grieks rond -124):

  • "Ik smeek je, mijn kind, beschouw de hemel en de aarde met al wat zij bevatten en bedenk dat God dit alles uit het niet gemaakt heeft en dat ook het menselijk geslacht op dezelfde wijze is ontstaan".

Opvallend is het feit dat deze God almachtig en transcendent is. Hij werkt niet, of beter Hij doet geen moeite. Hij geeft een bevel: "en God sprak", en de dingen ontstaan.[23]Er zijn geen tussengoden. De God van de Bijbel hoeft slechts Zijn wil duidelijk te formuleren om de hemellichamen te scheppen en de wateren, de lucht en het land te vullen met levende wezens.
De almachtige God heeft bij Zijn schepping voortdurend het goede voor ogen. Elke scheppingsdag eindigt met de optimistische vaststelling: "En God zag dat het goed was".
Men ziet een zekere vooruitgang in het scheppingsgebeuren, nl. dat alles uiteindelijk gericht is op de mens. Dat is m.n. te merken bij de schepping van de hemellichten.
Nog enkele opmerkingen bij de opvattingen over kosmogonie van deze auteur. De auteur van dit verhaal gebruikt duidelijk het geldende wereldbeeld uit zijn tijd. Bv. de aarde overdekt met een vaste soliede sfeer (= uitspansel) waarboven de wateren van de hemel zich bevinden.

De indeling in dagen is een literaire inkleding van de auteur. De auteur heeft hier duidelijk moeite voor moeten doen, zoals blijkt uit het feit dat hij acht daden op zes dagen moet plaatsen: vgl. de dubbele werken op de derde en de zesde dag.
De indeling legt reeds een zekere ontwikkeling en evolutie (avant-la-lettre) in de schepping. De dagen beginnen op de vooravond, zoals de sabbat op de vooravond begint. Voor de auteur (P) is het scheppende bezig zijn van God a.h.w. een liturgische activiteit van God, afgerond met de sabbatrus.
De rust van God op de zevende dag is een enorm anthropomorfisme. Door de sabbat in verband te brengen met de schepping onderstreept de auteur uit de -5de eeuw het belang van de sabbat-rust. Het gebod op de sabbat-rust dat uitging van de priesters en de ervaring van de ballingschap, waarin dit oorspronkelijk secundaire gebruik een centrale plaats kreeg in de beleving, werd op deze manier in de scheppingsorde gelegd. Het hoogtepunt in dit scheppingsverhaal is ook niet zozeer de schepping van de mens als wel de sabbatrust van God. Het is ook opvallend dat van de zevende dag niet de avond vermeld wordt. Hier begint Gods eeuwige rust. Het rusten van Jahwe laat ook zien dat God onafhankelijk is van de schepping en dat Hij Zijn goddelijke vrijheid bewaard heeft.

  • De sabbat was zeer belangrijk in de ogen van de auteur die in de priestertraditie stond. De sabbat had in de periode vóór de ballingschap de levensomstandigheden van de armen en kleinen enorm verbeterd door hen van een dag rust per week te verzekeren. Tijdens de ballingschap werd het kennelijk één van de manieren om de eigen identiteit te beleven. Ook na de ballingschap zorgde de instelling van de sabbat en van de synagoge ervoor dat de Joden die verspreid leefden in heidense landen hun eredienst konden vieren en vrij bleven van afgodendienst. Door de lezing van de Schriften werd hun geloof in de ene God en de trouw aan de wet verdiept. De instelling van de sabbat droeg op deze manier bij aan de voorbereiding op de komst van de Messias.

Beide verhalen leiden ook de geslachtsdrift terug op de schepping door God. Ze wordt niet zoals in het Oude Oosten vergoddelijkt, zoals in Egyptische, Babylonische en Kanaänitische tempels, waar gewijde prostitutie bestond, waardoor men toegang tot de goden dacht te krijgen.

Samenvattend.
Een vergelijking van Genesis 1-2 met het Babylonische scheppingsverhaal laat zien dat elke vorm van heidendom, magie en van een naturalistisch polytheïsme afwezig zijn. Wij stellen vast dat het bijbelverhaal een flinke stap vooruit heeft gezet in het godsbeeld: hierin is sprake van een unieke (levende) en persoonlijke God.[24]Er is geen sprake van vechtende goden, geen verscheuren van een goddelijke moeder. "Vergeleken met de Enuma Elish zijn de bijbelse scheppingsverhalen geïncardineerde rationaliteit."[25]De wereld is rationeel en goed, de tijdsopvatting is lineair. De wereld is geschapen met het oog op de mens. Hij is de vertegenwoordiger van God in deze wereld en hij is geen speelbal van goddelijke willekeur.[26]
Ook de zondeval, het eten van de verboden vrucht (Gen. 2,16) mag in het licht van Gen. 1 gezien worden als het misbruiken van iets goeds, niet als het eten van iets slechts (vgl. 1 Kor. 8,4-6; 10,25-27). In Gods schepping is in wezen geen enkel ding onrein. Het wordt het eventueel door misbruik. (Rom. 14,14.20; Mt. 7,19; 1 Tim. 4,3-5) De mens heeft de heerschappij over alle dingen, behalve zijn over zijn medemens, die ook geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. Ook zijn man en vrouw in wezen gelijkwaardig.

8 Een vergelijking van de scheppingsverhalen uit Genesis.

Israël stoorde zich weinig aan de tegenstellingen of verschillen tussen de scheppingsverhalen omdat zij ze met andere ogen keken dan mensen van onze tijd. Zij keken en luisterden met andere ogen en met andere vragen naar deze verhalen. Wij mogen niet vergeten dat men in deze oude tijden heel concreet dacht en dat m.n. abstracte begrippen moeilijk waren. Barfield en Lévy-Bruhl hebben voor dit soort denken de naam participatiedenken gebruikt.[27]Men kan moeilijk onderscheid maken tussen een ding, zijn naam en zijn eigenschappen. Zo had het geven of kennen van de naam van iets een veel fundamentelere betekenis toen dan voor ons modernen (2,19-20).
De eindredacteur (eind -5de eeuw ?) van deze teksten liet beide verhalen naast elkaar staan. Hij combineerde in de eerste bladzijden van de Schrift de verschillende namen voor God tot Jahwe-Elohim.
De overeenkomsten tussen beide verhalen zijn duidelijk:

  • zij sluiten elke vorm van polytheïsme en pantheïsme uit (oude en hardnekkige religieuze dwalingen van de mensheid).
  • in beide verhalen heeft de mens een bevoorrechte plaats. Hij geniet bijzondere zorgen van God. Hij is een moreel en religieus wezen.

Het tweede <oudste>verhaal (J) bevat een gegeven dat het eerste <jongste>verhaal (P) niet bevat: nl. "zij zullen één vlees zijn" (2.24). Dat betekent in het Hebreeuws: "één levend wezen".[28]Jezus zal later deze tekst (J) citeren om de onverbrekelijkheid van het huwelijk aan te duiden (Mk. 10,2-11).
De Babylonische tekst leverde hoogstens het thema en enkele onderdelen, maar zeker niet de inhoud of het gedachtengoed van dit verhaal. Elke vorm van bijgeloof, magie en afgodendienst is eruit verdwenen of moeten wij zeggen, is er nooit geweest. De hemellichamen zijn schepselen en mogen bijgevolg niet aanbeden worden, maar worden nuchter lampen genoemd.
Gods transcendentie, almacht en heiligheid zijn duidelijk. Ze zijn echter op een impliciet gegeven en niet op een systematische, theologische manier uitgewerkt.
In de vergelijking van deze drie teksten hebben wij gezien hoe het gedachtengoed zich ontwikkeld heeft. Hoe de bijbelse auteur een verhaal, of elementen ervan, (waarschijnlijk) aan zijn omgeving ontleent, maar er een totaal eigen interpretatie aan geeft en enkel die elementen gebruikt die positief zijn en passen in het beeld van de Openbaring.
Wij zien hier dat Gods openbaring in het O.T. geen bliksemflits en geen totaal onverwachte mededeling is, maar een continu proces dat langzaam voortschrijdt en het denken en de verworvenheden van de menselijke ontwikkeling opneemt, corrigeert, verderontwikkelt en boven zichzelf doet uitstijgen onder inwerking van de H. Geest.[29]Het is met de Openbaring ook niet zo dat alles wat de mensheid zelf bedacht heeft enkel zinloos of onzin is. Wat uit het menselijk denken bruikbaar is wordt opgenomen in de Openbaring en de verwoording ervan.

9 De inhoud van de openbaring in beide scheppingsverhalen.

De gewijde schrijvers willen in deze teksten tot uitdrukking brengen[30]:

  • De éne God is almachtig en transcendent. Hij heeft geen goden naast zich. Hij schept door Zijn woord.
  • God is er altijd al geweest en Hij is niet ontstaan (eeuwig). Hij is de Schepper die boven alles staat.
  • God schept alles uit het niets. De wereld is niet eeuwig, maar is door God in absolute vrijheid (en liefde) voortgebracht.
  • God is goed. Hij heeft alles goed geschapen.
  • De mens is door God geschapen. De mens is goed geschapen. Zowel lichaam als ziel zijn door God geschapen en goed geschapen. Man en vrouw zijn door God geschapen. Zij zijn beiden evenwaardig en horen bij elkaar in een onverbreekbaar monogaam huwelijk.
  • De mens die door God geschapen is moet niet leven zoals de dieren maar een rustdag in acht nemen om zich met de dingen van de hemel bezig te houden.
  • Het kwaad werd veroorzaakt door de opstand van de mens tegen God. (Dat blijkt uit de erop volgende tekst Gen. 3.)
  • De tekst geeft een verklaring voor de menselijke schaamte, ziekte, dood, de moeilijkheden bij de bevalling, de noodzaak van werken, enz.
  • Ook is het zo dat de wereld als reëel wordt bezien. Dit lijkt een open deur, maar in andere wereldopvattingen zoals het hindoeïsme zijn de wereld, individualiteit en de verschijningsvormen van de materie slechts illusies.
  • De wereld is overigens in het hele verhaal meer dan de moeite waarde. De wereld op zich heeft intrinsiek waarde en betekenis. De wereld is redelijk en niet de speelbal van bv. de goden.
  • God zelf is ook een betrouwbare God, die orde, rust, wetmatigheid in het heelal legt ....

De verschillen tussen beide Genesis-verhalen geven reeds aan dat de bijbelse auteurs geen exacte beschrijving willen geven van het verloop van de schepping. Het verloop en de volgorde van het scheppingsgebeuren bijvoorbeeld is bij beiden geheel verschillend. In het denken van deze tijd heeft men geen natuurwetenschappelijk kader. Anderzijds is de boodschap over de verhouding God-wereld-mens heel duidelijk.
Het is opmerkelijk vast te stellen dat het scheppingsgebeuren, en zeker in het eerste verhaal, een vooruitgang laat zien van het lagere naar het hogere. Dit gegeven wordt beaamd door latere natuurwetenschappelijke theorieën over het heelal en de evolutie.[31]Let wel: dit is zeker niet de intentie van de auteurs geweest om hierover iets te zeggen.
Bij het verdergeven van de scheppingsverhalen aan de volgende generaties moet men ervoor waken dat men de inhoud en de inkleding van een verhaal niet met elkaar verwart. Kortom: deze scheppingsverhalen willen enkel meedelen dat God de wereld geschapen heeft. Niet hoe dat precies in zijn werk gegaan is. Het hoe hoort thuis in de natuurwetenschap.[32]

10 Een waarschuwing tegen een verkeerd gebruik van Genesis 1-2.

Het is niet enkel in onze moderne tijd dat mensen moeite hebben om Gen. 1-2 goed te begrijpen. Iedereen staat bloot aan de bekoring om dit verhaal vanuit de vooronderstellingen van zichzelf en/of van zijn eigen tijd te lezen. St. Augustinus (354-430) waarschuwde al voor een verkeerd gebruik van de H. Schrift.[33]

  • "Als wij in de H. Schrift over dingen lezen die duister of onduidelijk zijn. Dingen die op velerlei manieren met het geloof in overeenstemming kunnen zijn. Dan moeten wij ons niet met een overhaaste vastberadenheid tot een van deze verklaringen bekennen opdat wanneer bij een verdergaand onderzoek van de waarheid onze verklaring zou vallen ook wij niet samen ermee vallen. Als wij dat zouden doen dan zou blijken dat wij niet voor de opvatting van de Schrift gestreden hebben maar voor onze eigen opvatting. Wij wilden dan dat onze ideeën ook de ideeën van de Schrift zouden zijn in plaats van te willen dat de opvattingen van de Schrift ook onze opvattingen zouden zijn" (De Gen. ad litt. I,18 (37)).
  • "Hierbij moet ik opmerken en vaststellen dat ik vaker de boeken Genesis heb uitgelegd en de duistere stukken ter overweging heb voorgelegd maar dat ik geen van mijn verklaringen blindelings bevestigd heb als zijnde beter dan de andere verklaringen, opdat ieder op zijn eigen manier datgene kan uitkiezen wat hij kan begrijpen en opdat hij, waar hij iets niet kan begrijpen, aan het Woord van God de eer geeft en de reden van het niet begrijpen aan zichzelf toeschrijft." (De Gen. ad litt. I,20; zie ook II,9 en Ep. VII ad Marcell.)

St. Augustinus en St. Hiëronymus (347-420)[34]wijzen er voortdurend op dat de H. Schrift ons niets wil leren over het wereldbeeld in natuurwetenschappelijke zin, over astronomie enz.. De Schrift wil ons alleen die dingen leren die van belang zijn voor ons eeuwig heil. Hij waarschuwen dat men moet oppassen om in de Schrift geen argumenten te gaan zoeken om zijn eigen gelijk te halen op punten waarover de Schrift niets wil zeggen. Ook Middeleeuwers zoals St. Thomas van Aquino hadden dit begrepen.[35]
Een natuurwetenschappelijke verklaring die een ander verloop dan het werk in zeven dagen laat zien kan op geen enkele manier gezien worden als in tegenspraak met de inhoud en bedoeling van deze tekst. De Bijbel is gewoon niet vanuit het oogpunt van natuurwetenschap geschreven. Het boek wil ons enkel hier iets meedelen over de leer van de schepping, m.a.w. over de band God, mens en wereld en een aantal fundamentele aspecten ervan.
De scheppingsverhalen willen fundamentele dingen over het ontstaan van de wereld en over Gods verhouding met deze wereld zeggen en doen dat op een manier die -vanuit Christelijk oogpunt - voor zoveel mogelijk mensen begrijpbaar moet zijn, zowel voor de Jood van voor 2800 jaar als voor de ongeletterden en geletterden van de 21ste eeuw.[36]Mijns inziens is niemand erin geslaagd om op een kortere manier en op een zo toegankelijke wijze dit te doen.[37]

11 De betekenis van het scheppingsgeloof.

Het godsbeeld in het Jodendom (O.T.) is vanaf het begin zuiver door het geloof in de schepping. Immers God is onderscheiden van de wereld. Hij is een zuivere geest, die almachtig is. God is geen onderdeel van de collectieve voorstellingen die de mytische of pre-logische wereld vormen waarin nog steeds primitieve volkeren verkeren[38]en waarin de buurvolkeren van het Joodse volk zonder uitzondering leefden, t.t.v. het ontstaan van de scheppingsverhalen.
De band tussen God en mens in de Bijbelse scheppingsverhalen is er een van liefde. Deze goede band is bedorven door de mens. De mens weet echter dat hij geen speelbal van de goden of van het noodlot is. Hij is gewild. Van alle eeuwigheid is hij door God voorzien en gewild. Dit geeft een oneindige waarde aan elke medemens. Die is nl. ook een kind van God.
Echte naastenliefde betekent meer dan alleen maar lief zijn voor mekaar (dat heeft grenzen), het wordt gebaseerd op Gods schepping (later zullen wij zien ook op de liefde die Hij bewijst in de verlossing door Christus).
De band tussen mens en wereld is positief. De wereld is fundamenteel goed, de mens mag en moet hem onderwerpen. De Joden en meer nog de Christenen, die geloven de God mens werd en die daarmee de fundamentele goedheid van wereld en mens-zijn onderlijnde, stonden positief tegen de schepping en wilden haar doorgronden. Dit is de reden waarom later binnen het Christendom de natuurwetenschap kon ontstaan.
Ook de band van het huwelijk tussen man en vrouw is goed en door God gewild. Het gezin is de door God gewilde kern van de maatschappij.
De Catechismus van de Katholieke Kerk (282-289) wijst op het belang van de schepping, immers daarop is de hele werking van God met zijn volk later gebaseerd. Het verbond, de menswording van Christus zijn uiteindelijk hierop gebaseerd.

12 Hoe Gen. 1-2 te lezen?

Gen. 1 gebruikt volgens Jaki het stylistische element of retorische middel: "totum per partes": Men geeft opsommingen an de wezenlijke onderdelen van een geheel om het geheel aan te duiden: "klein en groot", "morgen, avond, middag" enz.
In feite geeft Gen. 1 aan dat alles door God geschapen is, dat alles goed is enz. De auteur doet dat door onderdelen van de hele schepping op te sommen.[39]Op deze manier kan je Gen. 1-2, parallel zijn aan Ps. 148: een uitgebreide lofzang op God de schepper.

Ps. 148 Samenvatting

Looft de Heer vanuit de hemel,
looft Hem in den hoge !

In de hemel

Looft Hem, al zijn engelenscharen,
looft Hem, heel zijn legermacht.

iedereen

Zon en maan. verheerlijkt Hem,
prijst Hem, stralende sterren.
Looft Hem, hoogste hemeltransen,
water dat boven het uitspansel staat.

alles

Laat hen nu prijzen de naam van de Heer,
want zijn bevel heeft hen allen geschapen.

love de Heer!

Hij bepaalde hun plaats voor eeuwig,
gaf hun een wet die voor altijd geldt.

[aansporing en overweging]

Looft de Heer vanaf de aarde,

Op de aarde

draken en krochten der zee;
Bliksem en hagel, nevel en sneeuw,
stormen, volvoerders van zijn besluiten.
Berggevaarten en heuvels rondom,
bomen, die vrucht draagt en hoge ceders;
Wilde beesten en vee op het veld,
kruipend en vliegend gedierte;

alles

Vorsten der aarde met al uw volken,
heren en rechters in heel het land;
Jonge mannen en jonge meisjes,
grijsaards en kinderen, allen bijeen:

iedereen

Laat hen nu prijzen de Naam van de Heer,
want deze Naam is alleen verheven.

love de Heer!

Roemrijk is Hij boven aarde en hemel.
roemvol maakte Hij ook zijn volk.
Dat is de lofzang van al zijn getrouwen,
Israëls kinderen, Hem zo nabij.

[aansporing en overweging]


Kortom: het scheppingsverhaal is geen mythe, maar een lofzang op God. Het is geen wetenschappelijk relaas. Dat kon en wil het niet zijn.

Wij kunnen het samenvatten met de kortste psalm (117), die maar twee verzen omvat:
"Looft de Heer, alle gij volken, roemt Hem, alom ter wereld: ons omgeeft zijn genade, grootmachtig, en de trouw van de Heer staat voor eeuwig. Godlof!"

13 Voetnoten

  1. Wijsh. 11,18 en Hebr. 11,3 hebben het over de generatio secunda.
  2. DS 3864: "La question des formes littéraires des onzes premiers chapitres de la genèse est bien plus obscure et complexe. Ces formes litéraires ne répondent à aucune de nos catégories classiques et ne peuvent pas être jugées à la lumière des genres littéraires grécolatins ou modernes. On ne peut donc en nier ni affirmer l'historicité en bloc sans leur appliquer indûment les normes d'un genre littéraire sous lequel ils ne peuvent pas êtres classés.
    Si l'on s'accorde à ne pas voir dans ces chapitres de l'histoire au sens classsique et moderne, on doit avouer aussi que les données scientifiques actuelles ne permettent pas de donner uen solution positive à tous les problèmes qu'ils posent. Le premier devoir qui incombe ici à l'exégèse scientifique consiste tou d'abord dans l'étude attentive de tous les problèmes littéraires, scientifiques, historiques, culturels et religieux connexes avec ces chapitres; il faudrait ensuite examiner de près les procédés littéraires des anciens peuples orientaux, leur psychologie, leur manière de s'exprimer et leur notion même de la vérité historique; il faudrait, en un mot, rassembler sans préjugés tout le matériel des sciences paléontologique et historique, épigraphique et littéraire. C'est ainsi seulement, qu'on peut espérer voir plus clair dans la vraie nature de certains récits des premiers chapitres dela genèse. Déclarer à priori que leurs récits ne contiennent pas de l'histoir au sens moderne du mot, laisserait facilement entendre qu'ils n'en contiennent en aucun sens, tandis qu'ils relatent en un langage simple et figuré, adapté aux intelligences d'une humanité moins développée, les vérités fondamentales présupposées à l'économie du salut, en même temps que la description populaire des origines du genre humain et du peuple élu ... ."
  3. Zie hierover: Jaki, Genesis 1 Trough the Ages.
  4. Voor de uitleg volgen wij de gangbare opinie van de exegeten. De bronnenkritiek onderscheidt diverse bronnen in de tekst. De oergeschiedenis kunnen we zien als onderbouw van de heilsgeschiedenis. Een goede samenvatting: Erich Zenger, "Aspekte biblischer Schöpfungstheologie", in: Rainer Koltermann, 1997, 79-92.
  5. Adam komt uit het Sumerisch "Adamah" en betekent "klomp aarde of klei". In het Hebreeuws betekent het: mens.
  6. Ellis, 75.
  7. Merk op: ook een jong kind heeft meestal voorstellingen die overeenkomen met de oude kosmologie.
  8. Tijdens opgravingen in 1849-50 te Kujundzik, het oude Ninive, legde Sir Austen Layard (1817-1894) een deel van de beroemde bibliotheek van koning Assurbanipal (-668-626) bloot. Onder de vele kleitabletten bevond zich de Enuma Elish. De kleitabletten dateren van rond de 8ste en 9de eeuw. De datering van de tekst is vermoedelijk 14de eeuw voor Christus. Vgl. Jacobsen, pp?. Volgens Schepel, 27 is het eind van het 2de millennium vóór Christus het waarschijnlijkste.
  9. Zie Schepel, 28.
  10. Tekst in: Labat, 1970, 38.
  11. Zie Labat 70-71.
  12. Labat, 59, Schepel, 153.
  13. W.G. Lambert / A.R. Millard, Atra-Hasis: The Babylonian Story of the Flood, London, Clarendon Press, 1969. Commentaren hierop: William L. Moran, "Atrahasis: The Babylonian Story of the Flood", in: Biblica 52 (1971), 51-61 en Robert A. Oden, "Divine Aspirations in Atrahasis and Genesis 1-11," in: Zeitschrift für alttestamentliche Wissenschaft 93 (1981), 197-216. Cf. Clifford, 151-170. (Deze laatste bevat literatuuropgave) De tabletten samen heten CT 46 (= Cuneiform Texts from Babylonian Tablets in the British Museum, part 46, 1965).
  14. Ea is de semitische naam voor de God; Enki is de sumerische naam. De Sumeriërs zijn een volk dat voorafging aan Assyriërs en Babyloniërs en dat reeds 5000? voor Christus een schrift bezat (geen alfabetisch), het spijkerschrift.
  15. Moran besluit zijn artikel: "It should be immediately evident that the results of our inquiry, if correct, heighten the contrast between the Mesopotamian and biblical traditions. Not only is the stress in the Old Testament on man's depravity as the cause of the Deluge still unparalleled, but the respective resolution so the conflict are now seen to be completely different. In the particular form we have of the Mesopotamian traditions, the post-diluvian order represents a correction of an earlier imbalance in the cosmos, an adjustment necessary to achieve stability and to overcome an inherent disorder. The correction is the limitation of man's growth. Viewed in this light, Gn. 9,1ff. looks like a conscious rejection of the Atrahasis Epic. God's first words to man after the Deluge are a repetition of Gen 1,28 the command to be fruitful, multiply, and fill the earth. There is no going back on this command, for the problem of man lies elsewhere, in his evil inclination (Gn. 8,21)."
  16. Hij heeft een antwoord willen geven op vragen als: Waar komen man en vrouw vandaan? Waarom is de vrouw onderworpen aan de man? Waarom schamen mensen zich voor elkaar? Waarom de aantrekkingskracht tussen de geslachten? Wat is de oorprong van de kleding? Waarom moet een vrouw onder pijn bevallen? Waarom doen wij kwaad vanaf onze kinderjaren? Waarom een monogaam huwelijk? Waarom kost werken zoveel moeite? Hoe het kwaad in de wereld te verklaren, zonder dat God ervoor verantwoordelijk is? Hoe komt het dat slangen op hun buik over de grond kruipen?
  17. Van den Bussche, 24: "J is nog niet in staat om het 'niets' zo te omschrijven, dat moderne theologen of wijsgeren er geheel mee akkoord zouden kunnen gaan. ... Het 'niets' wordt dus uitgebeeld door de voorstelling van de volledig kale woestijn. Men bemerke dat P als voorstelling van het 'niets' een chaotische watermassa neemt."
  18. Messenger, 156.
  19. Sedert Genesius wordt er ten onrechte op gewezen dat het meest opvallende verschil met het oudere verhaal is dat de schrijver het woord bara gebruikt om het scheppen aan te geven. Bara wordt volgens Genesius en honderden die hem overschrijven in de Bijbel alleen gebruikt voor het werken van God. Hij doet dit in tegenstelling tot het oudere verhaal dat het werkwoord iatsar (=vormen, voortbrengen, vorm geven) dat ook gebruikt wordt voor menselijke kunstenaars, o.a. pottenbakkers. In feite wordt bara ook gebruikt bv. in Ez. 23,47 en in Jos. 17,15.19 voor het werken van mensen. Het woord betekent splitsen, vellen, omhakken.Vgl. Stanley L. Jaki, Genesis 1 Through the Ages, 3–11.
  20. Zie hieronder totum per partes
  21. Vgl. hierboven de auteur heeft nog geen perfekte manier om het "niets" te omschrijven.
  22. Cf. Jaki , Cosmos and Creator, 62-65.
  23. In de Babylonische mythen werd de god Bel aangewezen door de goden om het monster en zijn slangen te bedwingen. Hij trekt zij wapenrusting aan om hen te bestrijden en in twee stukken te slaan: de hemel en de aarde. Hier is de "schepping" het resultaat van een strijd onder de goden.
  24. Als Christen geloven wij dat Gods Openbaring (of toch minstens zijn inspiratie) aan het werk was in de gewijde schrijver.
  25. Cf. Jaki, The Savior of Science, 37.
  26. Vgl. C.F. von Weizsäcker, The Relevance of Science, London and Glasgow, Collins, 1964 (= Gifford Lectures 1959-1960), 26-54. Hij maakt ook nog de vergelijking met de kosmogonieën van Hesiodus (-800) en de Ijslandse Edda (13e eeuw).
  27. Owen Barfield, Saving the Appearances. A Study in Idolatry, Middletown, Connecticut, Wesleyan University Press, 21988 (eerste editie 1965). De term komt van Lévy-Bruhl, Les fonction mentales dans les sociétés inférieures, 1910.
  28. Ook dit is een voorbeeld van concreet denken.
  29. Hier verwijst ik naar het thema inspiratie dat ook nog aan de orde zal komen in een ander stuk. Vergelijk ook Jean Guitton, Ibid. 37: "Ce qui est intéressant à connaître dans une source n'est pas que l'auteur ait emprunté; ce sont les transformations qu'il a fait subir a l'emprunt pour le placer dans un nouveau contexte, pour le pénétrer d'un nouvel esprit, pour lui donner un nouvel usage, un sens neuf, une fin différente et généralement plus haute."
    Newman heeft al ergens opgemerkt dat de Openbaring blijkbaar al het goede van de voorgaande ontwikkeling in zich opneemt. Dit was ook een principe van de kerkvaders. Vgl. C.S. Lewis, God in the Dock, Grand Rapids, William B. Eerdmans Publishing Company, 1970 (reprint 2001)
  30. Over het belang van Gen. voor het ontstaan van de natuurwetenschap, zie Pearcey, 17-42.
  31. Ook het feit dat het licht voorafgaat aan de schepping van zon en maan is geen contradictie, maar komt overeen met de huidige Big Bang-theorie.
  32. Vergelijk J. Guitton, Le développement, 36: "Or, si on donne a l'enfant de dix ans l'idée que le fruit du paradis, le poisson de Jonas ou des jours qui préexistaient à la création des astres ont autant de réalité que le bois de la Croix, la résurrection de Jesus ou la multiplication des pains, les doutes qu'il ne manquera pas d'avoir sur les premiers prodiges risqueront de se reporter sur les miracles ou les faits narrés dans les témoignages évangeliques. Et le jeune homme perdra la foi pour avoir assimilé a la foi et confondu avec elle les expressions orientales destinées a proportionner la vérite religieuse à l'intelligence de ses personnes, qui, à certains égards, étaient plus enfants que lui."
  33. De Gen. ad litt. I,18 (37): "Et in rebus obscuris atque a nostris oculis remotissima, si qua inde scripta etiam divina legerimus, quae possint salva fide qua imbuimur, alias atque alias parere sententias; in nullam earum nos praecipit affirmatione ita projiciamus, ut si forte diligentius discussa veritas eam recte labefactaverit, corruamus: nostra ita dimicantes, ut eam velimus Scripturatum esse, quae nostra esj; cum potius eam quae Scripturarum est, nostram esse velle debeamus."
    ibid. I,20: "Ad hoc enim considerandum et observandum, librum Geneseos multipliciter, quantum potui, enuncleavi, protulique sententias de verbis ad exercitationem nostram obscure positis; non aliquid unum temere affirmamus cum praejudicio alterius expositionis fortasse melioris, ut pro suo modulo eligat quisque quod capere possit: ubi autem intelliger non potest, Scripturae Dei det honorem, sibi timorem." etc. .
    Ook ander teksten: Ibid. I,19.21; II,9-10; Confess. l. XIII, 15; De Civitate Dei 11, 30v. God heeft geen dagen nodig, en boek 12 gaat over de schepping van de mens.
  34. "Multa in Scripturis sacris dicuntur juxta opinionem illius temporis, quo gesta referuntur, et non juxta quod rei veritas continebat." (In Jer. XXVIII,10) Zie ook Ep. ad Paulinum 103; In Matt. 13. Deze en andere teksten zie: S. Drake, Discoveries and Opinions of Galileo, Anchor Books, 1957, 174-216. Thomas (In Job 26,7).
  35. "Moyses rudi populo condescens secutus est ea quae sensibiliter apparent" (S.T. I,70,1, ad 3).
  36. De moeilijkheden waarmee het Christendom en het geloof in de schepping in het bijzonder geconfronteerd worden zijn in alle tijden wisselend: vgl. Cl. Tresmontant, La métaphysique du Christianisme et la naissance de la philosophie chrétienne, Paris, Seuil, 1961, 617:
    "Ainsi, au cours de l'histoire du christianisme, les soi-disant oppositions entre la raison et la foi ont-elles toujours été des oppositions entre une philosophie donnée, et le christianisme. Les mêmes oppositions se sont retrouvées, sur un autre plan, entre les mêmes philosophies et la science, Mais la science impose finalement toujours un renouvellement des catégories et des concepts de ce qu'on appelait prématurement "la raison". La vertu de foi, pour le chrétien, est en ce sens identique à la vertu d'espérance. Devant telle antinomie ou telle objection qu'on lui oppose, comme venant de la raison elle-même, le chrétien doit savoir que nombre de ces soi-disant dogmes de la raison ne sont en fait que des formes de pensée non-critiquées appartenant a des philosophies qui s'identifient elles-mêmes à la raison. La foi, dans ces conditions, consiste a ne pas lâcher le christianisme pour des motifs qui, immanquablement, seront dépassés quelques dizaines d'années plus tard. Les difficultés philosophiques du christianisme ne proviennent pas du christianisme, mais de nos philosophies." (ook 616)
  37. "It has pleased God to convey His revelation through the medium of the history and literature of a single nation. There was no other choice but to describe many historical or physical or other phenomena; yet of these the human writers and earlier readers had no scientific knowledge. Hence to speak according to appearances was the one way to mislead no one. Merely human writers would have intended to speak according to appearances. They would have coloured their language by theory. See Josephus on Gen. I. Yet surely Genesis I has the air of teaching. What does it teach? The doctrine of Creation? Will that be enough? Perhaps so" in: J.D. Holmes (ed.), The Theological Papers of John Henry Newman on Biblical Inspiration and Infallibility, Oxford, Clarendon Press, 1979, 98 = Guardian, june 5, 1861. Het is hier niet de plaats om de leer van de inspiratievan Newman, Leo XIII in Providentissimus Deus, enz. te bespreken.
  38. Mythisch en pre-logisch gebruik ik hier zoals Lévy-Bruhl, How natives think, Washinton Square Press, 1966 (origineel Les fonctions mentales dans les sociétés inférieures, 1910), 63.
  39. Een uitgebreide bespreking hiervan door Jaki, Genesis trhough the Ages, 259-290 en Bible and Science, 49-52.